1Pada suatu hari para kepala keluarga dalam suku Lewi pergi ke Silo di negeri Kanaan, dan menghadap Imam Eleazar, Yosua anak Nun, dan para kepala keluarga seluruh suku-suku bangsa Israel. Mereka berkata, "Melalui Musa, TUHAN sudah memerintahkan supaya kepada kami, orang-orang Lewi, diberi kota-kota untuk tempat tinggal kami dan tanah-tanah padang di sekitar kota-kota itu untuk ternak kami."
1Toen naderden de hoofden der vaderen van de Levieten tot Eleazar, den priester, en tot Jozua, den zoon van Nun, en tot de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israels;
2(21:1)
2En zij spraken tot hen, te Silo, in het land Kanaan, zeggende: De HEERE heeft geboden door den dienst van Mozes, dat men ons steden te bewonen geven zou, en haar voorsteden voor onze beesten.
3Maka orang Israel mengikuti perintah TUHAN. Dari tanah milik mereka sendiri, mereka memberikan kepada orang Lewi kota-kota tertentu dengan tanah-tanah padangnya.
3Daarom gaven de kinderen Israels aan de Levieten van hun erfdeel, naar den mond des HEEREN, deze steden en de voorsteden derzelve.
4Yang pertama-tama menerima kota-kotanya adalah keluarga-keluarga dari kaum Kehat dalam suku Lewi. Keluarga-keluarga keturunan Imam Harun diberikan tiga belas kota dari wilayah suku Yehuda, Simeon dan Benyamin.
4Toen ging het lot uit voor de huisgezinnen der Kahathieten; en voor de kinderen van Aaron, den priester, uit de Levieten, waren van den stam van Juda, en van den stam van Simeon, en van den stam van Benjamin, door het lot, dertien steden.
5Keluarga-keluarga lainnya dari kaum Kehat diberi sepuluh kota dari wilayah suku Efraim, suku Dan serta suku Manasye yang di sebelah barat Sungai Yordan.
5En aan de overgebleven kinderen van Kahath vielen, bij het lot, van de huisgezinnen van den stam van Efraim, en van den stam van Dan, en van den halven stam van Manasse, tien steden.
6Kaum Gerson mendapat tiga belas kota dari wilayah suku Isakhar, Asyer, Naftali dan suku Manasye yang di sebelah timur Sungai Yordan.
6En aan den kinderen van Gerson, van de huisgezinnen van den stam van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van den halven stam van Manasse, in Bazan, bij het lot, dertien steden.
7Keluarga-keluarga dari kaum Merari mendapat dua belas kota dari wilayah suku Ruben, Gad dan Zebulon.
7Aan de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, van den stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam van Zebulon, twaalf steden.
8Demikianlah orang Israel membagi-bagikan kota-kota tersebut dengan tanah-tanah padangnya melalui undian kepada orang Lewi, seperti yang diperintahkan TUHAN melalui Musa.
8Alzo gaven de kinderen Israels aan de Levieten deze steden en haar voorsteden, bij het lot, gelijk de HEERE geboden had door den dienst van Mozes.
9Dari kaum Kehat dalam suku Lewi, imam-imam keturunan Harunlah yang pertama-tama menerima kota-kotanya; mereka diberi tiga belas kota dengan tanah-tanah padangnya. Dari suku Yehuda dan Simeon, mereka menerima sembilan kota, yaitu: Libna, Yatir, Estemoa, Holon, Debir, Ain, Yuta, Bet-Semes dan Arba, yang dinamakan menurut nama ayah Enak. Kota itu, yang sekarang bernama Hebron, adalah sebuah kota suaka di pegunungan Yehuda. Ladang-ladang dan desa-desa kota ini sudah diberikan kepada Kaleb anak Yefune untuk menjadi tanah miliknya. Dari suku Benyamin mereka menerima empat kota, yaitu: Gibeon, Geba, Anatot dan Almon.
9Verder gaven zij van den stam der kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon, deze steden, die men bij name noemde;
10(21:9)
10Dat zij waren van de kinderen van Aaron, van de huisgezinnen der Kahathieten, uit de kinderen van Levi; want het eerste lot was het hunne.
11(21:9)
11Zo gaven zij hun de stad van Arba, den vader van Anok (zij is Hebron), op den berg van Juda, en haar voorsteden rondom haar.
12(21:9)
12Maar het veld der stad en haar dorpen, gaven zij aan Kaleb, den zoon van Jefunne, tot zijn bezitting.
13(21:9)
13Alzo gaven zij aan de kinderen van den priester Aaron de vrijstad des doodslagers, Hebron en haar voorsteden, en Libna en haar voorsteden;
14(21:9)
14En Jatthir en haar voorsteden, en Esthemoa en haar voorsteden;
15(21:9)
15En Holon en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden;
16(21:9)
16En Ain en haar voorsteden, en Jutta en haar voorsteden, en Beth-Semes en haar voorsteden; negen steden van deze twee stammen.
17(21:9)
17En van den stam van Benjamin, Gibeon en haar voorsteden, Geba en haar voorsteden;
18(21:9)
18Anathoth en haar voorsteden, en Almon en haar voorsteden: vier steden.
19(21:9)
19Al de steden der kinderen van Aaron, de priesteren, waren dertien steden en haar voorsteden.
20Keluarga-keluarga lainnya dari kaum Kehat diberi sepuluh kota dengan tanah-tanah padangnya. Dari suku Efraim mereka menerima empat kota, yaitu: Bet-Horon, Kibzaim, Gezer dan Sikhem, sebuah kota suaka di pegunungan Efraim. Dari suku Dan mereka menerima empat kota, yaitu: Elteke, Gibeton, Ayalon dan Gat-Rimon. Dari suku Manasye yang di sebelah barat mereka menerima dua kota, yaitu: Taanakh dan Gat-Rimon.
20De huisgezinnen nu der kinderen van Kahath, de Levieten, die overgebleven waren van de kinderen van Kahath, die hadden de steden huns lots van den stam van Efraim.
21(21:20)
21En zij gaven hun Sichem, een vrijstad des doodslagers, en haar voorsteden, op den berg Efraim, en Gezer en haar voorsteden;
22(21:20)
22En Kibzaim en haar voorsteden, en Beth-horon en haar voorsteden: vier steden.
23(21:20)
23En van den stam van Dan, Elteke en haar voorsteden, Gibbethon en haar voorsteden;
24(21:20)
24Ajalon en haar voorsteden, Gath-Rimmon en haar voorsteden: vier steden.
25(21:20)
25En van den halven stam van Manasse, Thaanach en haar voorsteden, en Gath-Rimmon en haar voorsteden: twee steden.
26(21:20)
26Al de steden voor de huisgezinnen van de overige kinderen van Kahath zijn tien, met haar voorsteden.
27Sebuah kaum lain dalam suku Lewi ialah kaum Gerson. Keluarga-keluarga dalam kaum Gerson itu diberi tiga belas kota dengan tanah-tanah padangnya. Dari suku Manasye yang di sebelah timur mereka menerima dua kota, yaitu: Beestera dan Golan, sebuah kota suaka di daerah Basan. Dari suku Isakhar mereka menerima empat kota, yaitu: Kisyon, Dobrat, Yarmut dan En-Ganim. Dari suku Asyer mereka menerima empat kota, yaitu: Misal, Abdon, Helkat dan Rehob. Dari suku Naftali mereka menerima tiga buah kota, yaitu: Hamat-Dor, Kartan dan Kedes, sebuah kota suaka di Galilea.
27En aan de kinderen van Gerson, van de huisgezinnen der Levieten, van den halven stam van Manasse, de vrijstad des doodslagers, Golan in Bazan, en haar voorsteden, en Beesthera en haar voorsteden: twee steden.
28(21:27)
28En van den stam van Issaschar, Kisjon en haar voorsteden, en Dobrath en haar voorsteden;
29(21:27)
29Jarmuth en haar voorsteden, En-gannim en haar voorsteden: vier steden.
30(21:27)
30En van den stam van Aser, Misal en haar voorsteden, Abdon en haar voorsteden;
31(21:27)
31En Helkath en haar voorsteden, en Rehob en haar voorsteden: vier steden.
32(21:27)
32En van den stam van Nafthali, de vrijstad des doodslagers, Kedes in Galilea, en haar voorsteden, en Hammoth-Dor en haar voorsteden, en Karthan en haar voorsteden: drie steden.
33(21:27)
33Al de steden der Gersonieten, naar hun huisgezinnen, zijn dertien steden en haar voorsteden.
34Kaum yang sisa dalam suku Lewi, yaitu kaum Merari diberi dua belas kota dengan tanah-tanah padangnya. Dari suku Zebulon mereka menerima empat kota, yaitu: Yokneam, Karta, Dimna dan Nahalal. Dari suku Ruben mereka menerima empat kota, yaitu Bezer, Yahas, Kedemot dan Mefaat. Dari suku Gad mereka menerima empat kota, yaitu: Mahanaim, Hesybon, Yaezer dan Ramot, sebuah kota suaka di Gilead.
34Aan de huisgezinnen nu van de kinderen van Merari, van de overige Levieten, werd gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam en haar voorsteden, Kartha en haar voorsteden;
35(21:34)
35Dimna en haar voorsteden, Nahalal en haar voorsteden: vier steden.
36(21:34)
36En van den stam van Ruben, Bezer en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden;
37(21:34)
37Kedemoth en haar voorsteden, en Mefaath en haar voorsteden: vier steden.
38(21:34)
38Van den stam van Gad nu, de vrijstad des doodslagers, Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden;
39(21:34)
39Hesbon en haar voorsteden, Jaezer en haar voorsteden: al die steden zijn vier.
40(21:34)
40Al die steden waren van de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, die nog overig waren van de huisgezinnen der Levieten; en hun lot was twaalf steden.
41Jadi dari tanah-tanah yang dimiliki seluruh bangsa Israel ada sejumlah empat puluh delapan kota dengan tanah-tanah padang di sekitarnya yang diberikan kepada orang-orang Lewi.
41Al de steden der Levieten, in het midden van de erfenis der kinderen Israels, waren acht en veertig steden en haar voorsteden.
42(21:41)
42Deze steden waren elk met haar voorsteden rondom haar; alzo was het met al die steden.
43Demikianlah TUHAN memberikan kepada umat Israel seluruh tanah yang telah dijanjikan-Nya dengan sumpah kepada nenek moyang mereka. Setelah menduduki negeri itu, umat Israel menetap di sana.
43Alzo gaf de HEERE aan Israel het ganse land, dat Hij gezworen had hun vaderen te geven, en zij beerfden het, en woonden daarin.
44Maka sesuai dengan apa yang dijanjikan TUHAN kepada nenek moyang mereka, negeri itu aman karena dilindungi TUHAN. Musuh-musuh mereka tidak satu pun yang dapat melawan mereka, sebab TUHAN memberi kemenangan kepada orang Israel atas semua musuh mereka.
44En de HEERE gaf hun rust rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen gezworen had; en er bestond niet een man van al hun vijanden voor hun aangezicht; al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.
45TUHAN menepati setiap janji-Nya kepada umat Israel; tidak satu pun yang tidak ditepati-Nya.
45Er viel niet een woord van al de goede woorden, die de HEERE gesproken had tot het huis van Israel; het kwam altemaal.