1(121:1) Песнь восхождения. Давида. Возрадовался я, когда сказали мне:„пойдем в дом Господень".
1Een lied Hammaaloth, van David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan.
2(121:2) Вот, стоят ноги наши во вратах твоих, Иерусалим, –
2Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!
3(121:3) Иерусалим, устроенный как город, слитый в одно,
3Jeruzalem is gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is;
4(121:4) куда восходят колена, колена Господни, по закону Израилеву, славить имя Господне.
4Waarheen de stammen opgaan, de stammen des HEEREN, tot de getuigenis Israels, om den Naam des HEEREN te danken.
5(121:5) Там стоят престолы суда, престолы дома Давидова.
5Want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.
6(121:6) Просите мира Иерусалиму: да благоденствуют любящие тебя!
6Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.
7(121:7) Да будет мир в стенах твоих, благоденствие – в чертогах твоих!
7Vrede zij in uw vesting, welvaren in uw paleizen.
8(121:8) Ради братьев моих и ближних моих говорю я: „мир тебе!"
8Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u!
9(121:9) Ради дома Господа, Бога нашего, желаю блага тебе.
9Om des huizes des HEEREN, onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken.