1Pakupedzisira, hama dzangu, farai muna Ishe. Kukunyoreraizve zvinhu zvimwechetezvo, ini hazvindinetesi, asi zvinokusimbisai imwi.
1Voorts, mijn broeders, verblijdt u in den Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig, en het is u zeker.
2Chenjererai imbwa, ngwarirai vabati vakaipa, ongororai vekucheka;
2Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding.
3Nekuti tisu kudzingiswa, vanoshumira Mwari muMweya, tichizvirumbidza muna Kristu Jesu, tisina chivimbo munyama;
3Want wij zijn de besnijding, wij, die God in den Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen.
4kunyange ndingavawo nechivimbo munyama; kana kune umwe munhu unofunga kuvimba nenyama, zvikuru ini.
4Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer;
5Ndakadzingiswa nezuva rerusere, ndiri werudzi rwaIsraeri weimba yaBenjamini, muHebheru wevaHebheru; zviri zvemurairo ndiri muFarisi;
5Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israel, van den stam van Benjamin, een Hebreer uit de Hebreen, naar de wet een Farizeer;
6maererano nekushingaira, ndichitambudza kereke; maererano nekururama kuri mumurairo ndisina chandingapomerwa.
6Naar den ijver een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk.
7Asi zvinhu zvaiva fuma kwandiri, ndizvo zvandakati kurashikirwa nekuda kwaKristu.
7Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht.
8Hongu zvirokwazvo, ndinoverenga zvinhu zvose kurashikirwa nekuda kwekunakisisa kweruzivo rwaKristu Jesu Ishe wangu, wandakarashikirwa nezvinhu zvose nekuda kwake, ndikazviidza marara, kuti ndiwane Kristu;
8Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
9uye ndiwanikwe maari, ndisina kururama kwangu kunobva kumurairo, asi uko kuri kubudikidza nerutendo kuna Kristu, kururama kunobva kuna Mwari nerutendo;
9En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof;
10kuti ndimuzive iye, nesimba rekumuka kwake, nekudyidzana kwematambudziko ake, nditodze kufa kwake,
10Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende;
11kana zvingagoneka ndisvike pakumuka kwevakafa.
11Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden.
12Handirevi kuti ndakatochiwana, kana ndatokwaniswa, asi ndinotevera, kuti zvimwe ndichibate, icho Kristu Jesu chaakambondibatira.
12Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
13Hama, ini handizviverengi kuti ndatochibata, asi ndinoita chinhu chandinoita: ndichikangamwa zvinhu zviri shure, ndichinanavira zvinhu zviri mberi,
13Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb.
14ndinoshingairira kuchinangwa, kumubairo wekudana kwekumusoro kwaMwari, muna Kristu Jesu.
14Maar een ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.
15Naizvozvo isu tose takakwana ngative nemufungo wakadaro; kana zvimwe imwi mune umwe mufungo, Mwari uchakuratidzai kunyange izvi.
15Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God openbaren.
16Asi pane patasvika, ngatifambe nemurairo wakadaro tifunge chinhu chimwe.
16Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar denzelfden regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen.
17Hama, ivai vateveri vangu makabatana, natsai kutarira avo vanofamba saizvozvo sezvatakava muenzaniso.
17Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt.
18Nekuti vazhinji vanofamba vandakakuvudzai nezvavo kazhinji, nazvino ndinokuvudzaiwo kunyange nekuchema, vavengi vemuchinjikwa waKristu;
18Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn;
19kuguma kwavo kuparadzwa, mwari wavo idumbu ravo, uye kurumbidzwa kwavo kuri mukunyadzwa, vanofunga zvenyika.
19Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.
20Nekuti ubwo hwedu hwuri kumatenga, uko kwatakataririrakowo kuuya kwemuponesi Ishe Jesu Kristu;
20Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus;
21uyo uchavandudza muviri wekuninipiswa kwedu, kuti ufananidzwe nemuviri wekubwinya kwake, nesimba iro raanogonawo naro kuisa zvinhu zvose pasi pake.
21Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.