1南北兩國聯合攻打拉末(王上22:1~4)約沙法的財富很多,極有尊榮,他和亞哈也結了親。
1Josafat nu had rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich aan Achab.
2過了幾年,他下到撒瑪利亞去見亞哈。亞哈為他和跟從他的人宰了很多牛羊,又慫恿他一同上去攻打基列的拉末。
2En ten einde van enige jaren toog hij af tot Achab naar Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead.
3以色列王亞哈問猶大王約沙法:“你願意和我一同到基列的拉末去嗎?”他回答:“你我不分彼此;我的人民就是你的人民;我必和你一同作戰。”
3Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in dezen krijg.
4以色列的假先知都預言戰勝(王上22:5~12)約沙法對以色列王說:“請你先求問耶和華的話。”
4Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar het woord des HEEREN.
5於是以色列王召集了四百位先知,問他們:“我們可以到基列的拉末去作戰嗎?還是不要去呢?”他們回答:“你可以上去, 神必把那城交在王的手裡。”
5Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de hand des konings geven.
6約沙法問:“這裡不是還有一位耶和華的先知嗎?我們也可以向他求問。”
6Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, dat wij van hem vragen mochten?
7以色列王回答約沙法說:“還有一個人,我們可以向他求問耶和華;只是我不喜歡他,因為他對我說的預言,都是凶話,不是吉話。這人就是音拉的兒子米該雅。”約沙法說:“王不要這樣說。”
7Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge niet alzo.
8於是以色列王召了一個太監來,說:“快去把音拉的兒子米該雅召來。”
8Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla.
9那時,以色列王和猶大王約沙法各自坐在王位上,穿著朝服,坐在撒瑪利亞城門口的廣場上;所有的先知都在他們面前說預言。
9De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met hun klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
10基拿拿的兒子西底家自己做了些鐵角,說:“耶和華這樣說:‘你要用這些鐵角牴觸亞蘭人,直到把他們完全消滅。’”
10En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren hoornen gemaakt, en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben.
11所有的先知也都這樣預言說:“你可以上基列的拉末去,必得勝利!因為耶和華必把那城交在王的手裡。”
11En al de profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal hen in de hand des konings geven.
12只有米該雅預言戰敗(王上22:13~23)那去召米該雅的使者對米該雅說:“看哪,這裡的眾先知都異口同聲地對王說吉話,請你與他們一樣說吉話。”
12De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten zijn, uit een mond, goed tot den koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk als van een uit hen, en spreek het goede.
13米該雅說:“我指著永活的耶和華起誓,我的 神說甚麼,我就說甚麼。”
13Doch Micha zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken!
14米該雅來到王那裡,王問他:“米該雅啊,我們可以到基列的拉末作戰嗎?還是不要去呢?”他回答:“可以上去,一定得勝,他們必交在你們手裡。”
14Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden.
15王對他說:“我要囑咐你多少次,你才會奉耶和華的名對我只說真話呢?”
15En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de waarheid, in den Naam des HEEREN?
16米該雅說:“我看見以色列人四散在山上,好像沒有牧人的羊群一樣。耶和華說:‘這些人既然沒有主人,使他們平平安安各自回家去吧!’”
16En hij zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid op de bergen, gelijk schapen, die geen herder hebben; en de HEERE zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede.
17以色列王對約沙法說:“我不是早告訴你,他對我說的預言,總沒有吉話,只說凶話嗎?”
17Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?
18米該雅說:“所以你們要聽耶和華的話。我看見耶和華坐在寶座上,天上的萬軍侍立在他左右。
18Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir, staande aan Zijn rechter hand en Zijn linkerhand.
19耶和華說:‘誰去引誘以色列王亞哈上去,好使他倒斃在基列的拉末呢?’有人這樣說,也有人那樣說。
19En de HEERE zeide: Wie zal Achab, den koning van Israel, overreden, dat hij optrekke, en valle te Ramoth in Gilead? Daarna zeide Hij: Deze zegt aldus, en die zegt alzo.
20後來有一個靈出來,站在耶和華面前,說:‘我去引誘他。’耶和華問他:‘你怎樣引誘他呢?’
20Toen kwam een geest voort, en stond voor het aangezicht des HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede?
21他回答:‘我要出去,在他眾先知的口裡成為謊言的靈。’耶和華說:‘你必能引誘他,並且可以成功;你去這樣行吧。’
21En Hij zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den mond van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult ook vermogen; ga uit, en doe alzo.
22所以現在耶和華把謊言的靈放在你這些先知的口裡,並且耶和華已宣告災禍必臨到你。”
22Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond van deze uw profeten gegeven, en de HEERE heeft kwaad over u gesproken.
23米該雅受辱被囚(王上22:24~28)基拿拿的兒子西底家走前來,打米該雅的臉,說:“耶和華的靈是怎樣離開了我,去與你說話呢?”
23Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken, en hij zeide: Door wat weg is de Geest des HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te spreken?
24米該雅說:“你進密室躲藏的那一天,就必看見了。”
24En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u te versteken.
25以色列王說:“把米該雅帶回去,交給市長亞們和王的兒子約阿施,
25De koning van Israel nu zeide: Neemt Micha, en brengt hem weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings;
26說:‘王這樣吩咐:把這人囚在監裡,少給他食物和水,直到我平平安安回來。’”
26En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid, en met water der bedruktheid, totdat ik met vrede wederkom.
27米該雅說:“如果你真的可以平平安安回來,那麼耶和華就沒有藉著我說話了。”他又說:“眾民啊,你們都要聽!”
27En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken. Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar!
28亞哈陣亡(王上22:29~35)於是,以色列王和猶大王約沙法上基列的拉末去了。
28Alzo toog de koning van Israel, en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead.
29以色列王對約沙法說:“我要改裝上陣,你可以仍穿朝服。”於是以色列王改了裝,他們就上陣去了。
29En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in den strijd.
30原來亞蘭王曾經吩咐他的戰車隊長說:“無論是大小的將兵,你們都不要和他們交戰,只管攻擊以色列王。”
30De koning nu van Syrie had geboden aan de oversten der wagens, die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen.
31眾戰車隊長看見約沙法,就都心裡說:“這必是以色列王。”於是都繞過去攻擊他。約沙法呼救,耶和華就幫助他; 神又使敵人離開他。
31Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen rondom hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE hielp hem, en God wendde hen van hem af.
32眾戰車隊長見他不是以色列王,就轉回去,不再追擊他了。
32Want het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen, dat het de koning van Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden.
33有一人隨意拉弓,竟射進了以色列王的鎧甲中間的縫隙裡。王對駕車的說:“你把車轉過來,載我出陣吧,因為我受了重傷。”
33Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot den voerman: Keer uw hand en voer mij uit het leger, want ik ben verwond.
34那天戰事越來越激烈;以色列王勉強站在戰車上,對抗亞蘭人,直到黃昏。日落的時候,王就死了。
34En de strijd nam op dien dag toe, en de koning van Israel deed zich met den wagen staande houden tegenover de Syriers, tot den avond toe; en hij stierf ter tijd, als de zon onderging.