1約西亞作猶大王(王下22:1~2)約西亞登基的時候是八歲;他在耶路撒冷作王共三十一年。
1Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem.
2他行耶和華看為正的事,效法他先祖大衛所行的,不偏左,也不偏右。
2En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af ter rechter hand, noch ter linkerhand.
3宗教改革他在位第八年,還是年幼的時候,就開始尋求他先祖大衛的 神。到了第十二年,他就開始潔淨猶大和耶路撒冷,除掉邱壇、亞舍拉、雕像和鑄像。
3Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog een jongeling was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de hoogten en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen.
4眾人在他面前拆毀了巴力的祭壇,他親自打碎了壇上高高的香壇,又把亞舍拉、雕像和鑄像砍碎,撒在向這些偶像獻過祭的人的墳上。
4En men brak voor zijn aangezicht af de altaren der Baals; en de zonnebeelden, die omhoog boven dezelve waren, hieuw hij af; de bossen ook, en de gesneden en gegoten beelden verbrak, en vergruisde, en strooide hij op de graven dergenen, die hun geofferd hadden.
5他把祭司的骨頭燒在他們的祭壇上,這樣就潔淨了猶大和耶路撒冷。
5En de beenderen der priesteren verbrandde hij op hun altaren; en hij reinigde Juda en Jeruzalem.
6他又在瑪拿西、以法蓮、西緬,以至拿弗他利的各城,以及它們周圍荒廢的地方,都這樣行。
6Daartoe in de steden van Manasse, en Efraim, en Simeon, ja, tot Nafthali toe, in haar woeste plaatsen rondom,
7他拆毀了祭壇,把亞舍拉和雕刻的偶像打碎,破碎了以色列全地所有的香壇,就回耶路撒冷去了。
7Brak hij ook de altaren af en de bossen, en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizende, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land van Israel; daarna keerde hij weder naar Jeruzalem.
8重修聖殿(王下22:3~7)約西亞在位第十八年,潔淨猶大地和聖殿以後,就差派亞薩利雅的兒子沙番、市長瑪西雅和約哈斯的兒子史官約亞,去修築耶和華他的 神的殿。
8In het achttiende jaar nu zijner regering als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja, den overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren.
9於是他們來見大祭司希勒家,把獻給 神的殿的銀子交給他。這銀子都是守門的利未人,從瑪拿西、以法蓮和以色列所有的餘民,以及猶大、便雅憫和耶路撒冷的居民那裡收集來的。
9En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester, en zij gaven het geld, dat ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten, die den dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraim, en uit het ganse overblijfsel van Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren;
10他們又把銀子交給在耶和華殿裡負責監察的人;他們又把銀子發給在耶和華殿裡作工的工人,去修補聖殿。
10Zij nu gaven het in de hand der verzorgers van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN, en deze gaven dat dengenen, die het werk deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis te vermaken en te verbeteren.
11他們把銀子交給木匠和石匠,去購買鑿好的石頭和作木架與橫梁的木材,修補猶大列王毀壞了的殿宇。
11Want zij gaven het den werkmeesters en de bouwlieden, om gehouwen stenen te kopen, en hout tot de samenvoegingen, en om de huizen te zolderen, die de koningen van Juda verdorven hadden.
12這些人忠心地工作;管理他們的督工是利未人米拉利的子孫雅哈和俄巴底;監管他們的是哥轄的子孫撒迦利雅和米書蘭;還有所有精通樂器的利未人,
12En die mannen handelden trouwelijk in dit werk; en de bestelden over dezelve waren Jahath en Obadja, Levieten van de kinderen van Merari, mitsgaders Zacharia en Mesullam, van de kinderen der Kohathieten, om het werk voort te drijven; en die Levieten waren allen verstandig op instrumenten van muziek.
13管理扛抬的,並且監管所有作各種工作的人;利未人中,也有作書記、作職員和作守門的。
13Zij waren ook over de lastdragers, en de voortdrijvers van allen, die in enig werk arbeidden; want uit de Levieten waren schrijvers, en ambtlieden, en poortiers.
14發現律法書(王下22:8~13)他們把獻給耶和華殿的銀子拿出來的時候,希勒家祭司發現了耶和華藉摩西所傳的律法書。
14En als zij het geld uitnamen, dat in het huis des HEEREN gebracht was, vond de priester Hilkia het wetboek des HEEREN, gegeven door de hand van Mozes.
15希勒家對書記沙番說:“我在耶和華的殿裡發現了律法書。”希勒家就把書交給沙番。
15En Hilkia antwoordde en zeide tot Safan, de schrijver: Ik heb het wetboek gevonden in het huis des HEEREN. En Hilkia gaf Safan dat boek.
16沙番把書帶到王那裡,同時向王報告:“你交託你僕人的事,他們都辦妥了。
16En Safan droeg dat boek tot den koning; daarbenevens bracht hij nog den koning bescheid weder, zeggende: Al wat in de hand uwer knechten gegeven is, dat doen zij;
17他們把在耶和華殿裡的銀子倒出來,交給監督和作工的人。”
17En zij hebben het geld samengestort, dat in het huis des HEEREN gevonden is, en hebben het gegeven in de hand der bestelden, en in de hand dergenen, die het werk maakten.
18書記沙番又告訴王,說:“希勒家祭司還交給我一卷書卷。”於是沙番在王面前誦讀那書。
18Voorts gaf Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende: Hilkia, de priester, heeft mij een boek gegeven. En Safan las daarin voor het aangezicht des konings.
19王一聽見律法書上的話,就撕裂自己的衣服,
19Het geschiedde nu, als de koning de woorden der wet hoorde, dat hij zijn klederen scheurde.
20吩咐希勒家和沙番的兒子亞希甘、米迦的兒子亞比頓、書記沙番,以及王的臣僕亞撒雅,說:
20En de koning gebood Hilkia, en Ahikam, den zoon van Safan, en Abdon, den zoon van Micha, en Safan, den schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende:
21“你們去,為我、也為以色列和猶大的餘民,求問耶和華關於我們發現的這書上的話;因為我們的列祖沒有謹守耶和華的話,也沒有照著這書上所記的一切去行,所以耶和華才向我們大發烈怒。”
21Gaat heen, vraagt den HEERE voor mij, en voor het overgeblevene in Israel en in Juda, over de woorden dezes boeks, dat gevonden is; want de grimmigheid des HEEREN is groot, die over ons uitgegoten is, omdat onze vaders niet hebben gehouden het woord des HEEREN, om te doen naar al hetgeen in dat boek geschreven is.
22女先知戶勒大的預言(王下22:14~20)於是希勒家和王所差派的人去見女先知戶勒大。戶勒大是掌管禮服的沙龍的妻子;沙龍是哈斯拉的孫子、特瓦的兒子;戶勒大住在耶路撒冷第二區;他們對戶勒大這樣說了。
22Toen ging Hilkia henen, en die des konings waren, tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tokhath, den zoon van Hasra, den klederbewaarder. Zij nu woonde te Jeruzalem in het tweede deel; en zij spraken zulks tot haar.
23她就回答他們:“耶和華以色列的 神這樣說:‘你們對那差你們來見我的人說:
23En zij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Zegt den man, die ulieden tot mij gezonden heeft:
24耶和華這樣說:我要按著在猶大王面前誦讀的那卷書上所寫的一切咒詛,降災在這地和這地的居民身上。
24Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal kwaad over deze plaats en over haar inwoners brengen; al de vloeken, die geschreven zijn in het boek, dat men voor het aangezicht des konings van Juda gelezen heeft.
25因為他們離棄了我,向別的神燒香,用他們手所做的惹我發怒,所以我的忿怒必傾倒在這地上,總不熄滅。
25Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met alle werken hunner handen; zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden.
26至於那派你們來求問耶和華的猶大王,你們要這樣對他說:耶和華以色列的 神這樣說:論到你聽見的話;
26Maar tot den koning van Juda, die ulieden gezonden heeft, om den HEERE te vragen, tot hem zult gij alzo zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Aangaande de woorden, die gij hebt gehoord;
27因為你聽了我指著這地方和這裡的居民所說的話,就心裡感動,在 神面前謙卑;你既然在我的面前謙卑,又撕裂衣服,在我的面前哭泣,所以我就垂聽你的禱告;這是耶和華的宣告。
27Omdat uw hart week geworden is, en gij u voor het aangezicht Gods vernederd hebt, als gij Zijn woorden hoordet tegen deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u vernederd voor Mijn aangezicht, en uw klederen gescheurd, en geweend voor Mijn aangezicht, zo heb Ik u ook verhoord, spreekt de HEERE.
28我必使你歸到你的列祖那裡去,你必平平安安歸入你的墳墓。我所要降在這地方和這地上的居民身上的一切災禍,你必不會親眼看見。’”他們就把這番話回覆王去了。
28Zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En zij brachten den koning dit antwoord weder.
29王宣讀約書並與 神立約(王下23:1~7)於是王派人把猶大和耶路撒冷的眾長老都召集了來。
29Toen zond de koning henen, en verzamelde alle oudsten van Juda en Jeruzalem.
30王和猶大眾人、耶路撒冷的居民、祭司、利未人,以及所有的人民,無論大小,都一同上耶和華的殿去;王就把在耶和華殿裡發現的約書上的一切話,都誦讀給他們聽。
30En de koning ging op in het huis des HEEREN, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, mitsgaders de priesters en de Levieten, en al het volk, van den grote tot den kleine toe; en men las voor hun oren al de woorden van het boek des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was.
31王站在他的位上,在耶和華面前立約,要一心一意跟隨耶和華,謹守他的誡命、法度和律例,實行這書上所記立約的誓言。
31En de koning stond in zijn standplaats, en maakte een verbond voor des HEEREN aangezicht, om den HEERE na te wandelen, en om Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen, met zijn ganse hart en met zijn ganse ziel, te onderhouden, doende de woorden des verbonds, die in datzelve boek geschreven zijn.
32他又使所有在耶路撒冷和便雅憫的人,都順從這約。於是耶路撒冷的居民,都遵照他們列祖的 神的約而行。
32En hij deed allen, die te Jeruzalem en in Benjamin gevonden werden, staan; en de inwoners van Jeruzalem deden naar het verbond van God, den God hunner vaderen.
33約西亞在以色列人所屬的各地,把一切可憎的物盡都除掉,使所有在以色列的人都事奉耶和華他們的 神。約西亞在世的日子,人民都跟隨耶和華他們列祖的 神,總不離開。
33Josia dan deed alle gruwelen weg uit alle landen, die der kinderen Israels waren, en maakte allen, die in Israel gevonden werden, te dienen; te dienen den HEERE, hun God; al zijn dagen weken zij niet af van den HEERE, den God hunner vaderen, na te volgen.