聖經新譯本

Dutch Staten Vertaling

2 Kings

25

1西底家背叛巴比倫王(代下36:17~21;耶52:4~5)西底家作王第九年十月十日,巴比倫王尼布甲尼撒率領他的全軍來攻打耶路撒冷;他們在城外安營,又在四圍築壘攻城。
1En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom.
2於是,城被圍困,直到西底家王第十一年。
2Zo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia.
3聖城淪陷,人民被擄(代下36:17~21;耶52:6~16)四月九日,城裡饑荒非常嚴重,甚至那地的人民都斷了糧食。
3Op den negenden der vierde maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had,
4城終於被攻破了,所有的戰士就在夜間從靠近王的花園的兩牆中間的那門,逃跑出城。那時迦勒底人在四圍攻城;他就往亞拉巴的方向逃走。
4Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden des nachts door den weg der poort, tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg des vlakken velds.
5迦勒底人的軍隊追趕王,在耶利哥的原野上把他追上了;他的全軍都離開他四散了。
5Doch het heir der Chaldeen jaagde den koning na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho, en zal zijn heir werd van bij hem verstrooid.
6他們把王擒住,把他解到利比拉巴比倫王那裡;他們就宣判他的罪。
6Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen hem.
7他們又在西底家眼前殺了他的眾子,並且把西底家的眼睛弄瞎,然後用銅鍊鎖住他,把他帶到巴比倫去。
7En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel.
8五月七日,就是巴比倫王尼布甲尼撒第十九年,巴比倫王的大臣,護衛長尼布撒拉旦來到耶路撒冷。
8Daarna in de vijfde maand, op de zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem.
9他放火焚燒耶和華的殿和王宮,以及耶路撒冷一切房屋;一切高大的房屋,他都放火燒了。
9En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur.
10跟隨護衛長的迦勒底人全軍拆毀了耶路撒冷周圍的城牆。
10En het ganse heir de Chaldeen, dat met den overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom af.
11至於城中剩下的人民,和已經向巴比倫王投降的人,以及剩下的民眾,護衛長尼布撒拉旦都擄了去。
11Het overige nu des volks, die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren, en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg.
12至於那地最貧窮的人,護衛長把他們留下,去修理葡萄園和耕種田地。
12Maar van de armsten des lands liet de overste der trawanten enigen overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden.
13聖殿被掠(耶52:17~27)耶和華殿的銅柱,以及耶和華殿的銅座和銅海,迦勒底人都打碎了,把銅運到巴比倫去。
13Verder braken de Chaldeen de koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel.
14他們又把鍋、鏟子、燭剪、碟子和敬拜用的一切銅器都拿去了。
14Zij namen ook de potten, en de schoffelen, en de gaffelen, en de rookschalen, en al de koperen vaten, daar men den dienst mede deed.
15此外,火鼎和碗,無論是金的或是銀的,護衛長都拿去了。
15En de overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de sprengbekkens, wat geheel goud en wat geheel zilver was.
16所羅門為耶和華殿所做的兩根銅柱、一個銅海和十個銅座,這一切器皿的銅,重得無法可稱。
16De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen, die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper van al deze vaten was zonder gewicht.
17銅柱每根高八公尺,柱上有銅柱頭;柱頭高一公尺三公寸,柱頭四周有網子和石榴都是銅的;另一根柱子同樣也有網子。
17De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net, en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren alle van koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met het net.
18護衛長拿住祭司長西萊雅、副祭司長西番亞和三個守門的;
18Ook nam de overste der trawanten Seraja, den hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders.
19又從城裡拿住一個管理軍兵的官長,並且在城裡搜獲常見王面的五個人,和一個負責召募當地人民的軍長書記,又在城中搜獲六十個當地的人民。
19En uit de stad nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den oversten schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden.
20護衛長尼布撒拉旦把他們拿住,帶到利比拉巴比倫王那裡。
20Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar Ribla.
21巴比倫王擊殺他們,在哈馬地的利比拉把他們處死。這樣,猶大人被擄,離開了他們的國土。
21En de koning van Babel sloeg hen, en doodde hen te Ribla, in het land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd.
22立基大利作省長(耶40:7~9)至於在猶大地剩下來的人民,就是巴比倫王尼布甲尼撒留下來的,巴比倫王委派沙番的孫子、亞希甘的兒子基大利管理他們。
22Maar aangaande het volk, dat in het land van Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had laten overblijven, daarover stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan.
23眾將領和他們的士兵,聽見巴比倫王委派了基大利,他們就來到米斯巴去見基大利;其中有尼探雅的兒子以實瑪利、加利亞的兒子約哈難、尼陀法人單戶篾的兒子西萊雅、瑪迦人的兒子雅撒尼亞,以及他們的士兵。
23Toen nu al de oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia tot overste gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet, zij en hun mannen.
24基大利向他們和他們的士兵起誓,又對他們說:“你們不必懼怕迦勒底的官員,只管住在這地,服事巴比倫王,就可以平安無事。”
24En Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide tot hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeen, blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u wel gaan.
25基大利被殺(耶41:1~3)但在七月的時候,王裔以利沙瑪的孫子、尼探雅的兒子以實瑪利,帶了十個人和他一起,他們襲擊基大利,把他殺死,和他一起在米斯巴的猶大人和迦勒底人,也被殺死。
25Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeen, die met hem te Mizpa waren.
26因此,眾民無論大小,以及眾將領都起來逃往埃及去,因為他們懼怕迦勒底人。
26Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeen.
27巴比倫王善待約雅斤(耶52:31~34)猶大王約雅斤被擄後第三十七年,就是巴比倫王以未.米羅達登基的那一年,十二月二十七日,他恩待(“恩待”原文作“使抬起頭來”)猶大王約雅斤,把他從獄中領出來,
27Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief.
28並且安慰他,使他的地位高過和他一起在巴比倫的眾王。
28En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren.
29又換下他的囚衣,賜他終生常在王面前吃飯。
29En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens.
30他的生活費用,在他一生的年日中,每日不斷由王供應。
30En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens.