1約伯雖然受苦仍守道不渝“我與自己的眼睛立了約,決不注視處女。
1Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?
2從至上的 神所得的分,從至高的全能者所得的業是甚麼呢?
2Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?
3災難不是臨到不義的人嗎?災禍不是臨到作孽的人嗎?
3Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?
4 神不是察看我的道路,數算我的一切腳步嗎?
4Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?
5我若與虛謊同行,我的腳若急於追隨詭詐,
5Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij;
6就願我被公平的天平稱度,使 神可以知道我的完全。
6Hij wege mij op, in een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten.
7我的腳步若偏離正道,我的心若隨從眼目而行,我的手掌若黏有任何污點,
7Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;
8就願我所種的,讓別人來吃,願我田中出產的,都連根拔起來。
8Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden!
9我的心若被女人迷惑,在別人的門口埋伏,
9Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;
10就願我的妻子作別人的奴僕,也願別人屈身與她行淫,
10Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen!
11因為這是大惡,是該受審判的罪孽;
11Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad bij de rechters.
12這是焚燒直至毀滅的火,必把我所有的收穫都拔出來。
12Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.
13我的僕婢與我爭論的時候,我若輕視他們的案件,
13Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij;
14 神若起來,我怎麼辦呢?他若鑒察,我怎樣回答呢?
14(Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?
15那造我在母腹中的,不也造他嗎?造我們在母胎裡的,不是同一位嗎?
15Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?)
16我若不給窮人所要的,或使寡婦的眼所期待的落空;
16Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;
17我若獨吃我的一點食物,孤兒卻沒有與我同吃;
17En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft;
18自我幼年時,孤兒與我一同長大,以我為父,從我出母腹以來,我就善待寡婦。
18(Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;)
19我若見人因無衣服死亡,或貧窮人毫無遮蓋;
19Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;
20他若不因我的羊毛得溫暖,他的心若不向我道謝;
20Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;
21我若在城門見有支持我的,就揮手攻擊孤兒,
21Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag;
22就願我的肩頭從肩胛脫落,願我的前臂從上臂折斷;
22Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!
23因為 神所降的災難使我恐懼,因他的崇高我不敢妄為。
23Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid.
24我若以黃金為我所信靠的,又對精金說:‘你是我所靠賴的’;
24Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;
25我若因為財物豐裕,或因為我多獲財利而歡喜;
25Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;
26我若見太陽照耀,或明月行在空中,
26Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande;
27以致心中暗暗地受到迷惑,用自己的嘴親手;
27En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;
28那麼這也就是該受審判的罪孽,因為我欺哄了高高在上的 神。
28Dat ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben.
29我若因恨我的人遭災禍而歡喜,或因他遇患難而高興;
29Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;
30我並沒有容許我的口犯罪,咒詛他的性命。
30(Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).
31我家裡的人若沒有說:‘誰能找出哪一個沒有飽吃他的肉食的呢?’
31Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden;
32旅客沒有在街上過夜,我的門向過路的人是敞開的。
32De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg;
33我若像亞當遮掩我的過犯,把我的罪孽藏在懷中,
33Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende!
34因為我懼怕群眾,宗族的藐視又使我驚恐,以致我靜默不言,足不出門。
34Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.
35但願有一位肯聽我的,看哪!這是我所劃的押,願全能者回答我,願那與我爭訟的寫好狀詞。
35Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve.
36我定要把它帶到我的肩上,綁在我的頭上為冠冕。
36Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als een kroon.
37我要向他述說全部的行為,又像王子一般進到他面前。
37Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen.
38我的田地若呼冤控告我,地的犁溝若都一同哀哭;
38Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;
39我若吃地裡的出產而不給價銀,或使地主氣絕身亡,
39Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;
40就願蒺藜長出來代替小麥,臭草代替大麥。”約伯的話說完了。
40Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.