1Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen;
1Halleluja! Jeg elsker Herren, thi han hører min røst, min tryglende bøn,
2Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
2ja, han bøjed sit Øre til mig, jeg påkaldte HERRENs Navn.
3De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
3Dødens Bånd omspændte mig, Dødsrigets Angster greb mig, i Trængsel og Nød var jeg stedt.
4Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd mijn ziel.
4Jeg påkaldte HERRENs Navn: "Ak, HERRE, frels min Sjæl!"
5De HEERE is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende.
5Nådig er HERREN og retfærdig, barmhjertig, det er vor Gud;
6De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost.
6HERREN vogter enfoldige, jeg var ringe, dog frelste han mig.
7Mijn ziel! keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan.
7Vend tilbage, min Sjæl, til din Ro, thi HERREN har gjort vel imod dig!
8Want Gij, HEERE! hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
8Ja, han fried min Sjæl fra Døden, mit Øje fra Gråd, min Fod fra Fald.
9Ik zal wandelen voor het aangezicht des HEEREN, in de landen der levenden.
9Jeg vandrer for HERRENs Åsyn udi de levendes Land;
10Ik heb geloofd, daarom sprak ik; ik ben zeer bedrukt geweest.
10jeg troede, derfor talte jeg, såre elendig var jeg,
11Ik zeide in mijn haasten: Alle mensen zijn leugenaars.
11sagde så i min Angst: "Alle Mennesker lyver!"
12Wat zal ik den HEERE vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?
12Hvorledes skal jeg gengælde HERREN alle hans Velgerninger mod mig?
13Ik zal den beker der verlossingen opnemen, en den Naam des HEEREN aanroepen.
13Jeg vil løfte Frelsens Bæger og påkalde HERRENs Navn.
14Mijn geloften zal ik den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.
14Jeg vil indfri HERREN mine Løfter i Påsyn af alt hans Folk.
15Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten.
15Kostbar i HERRENs Øjne er hans frommes Død.
16Och, HEERE! zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt.
16Ak, HERRE, jeg er jo din Tjener, din Tjener, din Tjenerindes Søn, mine Lænker har du løst.
17Ik zal U offeren, offerande van dankzegging, en den Naam des HEEREN aanroepen.
17Jeg vil ofre dig Lovprisningsoffer og påkalde HERRENs Navn;
18Mijn geloften zal ik den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.
18mine Løfter vil jeg indfri HERREN i Påsyn af alt hans Folk
19In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van u, o Jeruzalem! Hallelujah!
19i HERRENs Hus's Forgårde og i din Midte, Jerusalem!