1Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
1Heureux ceux qui sont intègres dans leur voie, Qui marchent selon la loi de l'Eternel!
2Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;
2Heureux ceux qui gardent ses préceptes, Qui le cherchent de tout leur coeur,
3Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.
3Qui ne commettent point d'iniquité, Et qui marchent dans ses voies!
4HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.
4Tu as prescrit tes ordonnances, Pour qu'on les observe avec soin.
5Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!
5Puissent mes actions être bien réglées, Afin que je garde tes statuts!
6Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.
6Alors je ne rougirai point, A la vue de tous tes commandements.
7Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.
7Je te louerai dans la droiture de mon coeur, En apprenant les lois de ta justice.
8Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.
8Je veux garder tes statuts: Ne m'abandonne pas entièrement!
9Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.
9Comment le jeune homme rendra-t-il pur son sentier? En se dirigeant d'après ta parole.
10Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
10Je te cherche de tout mon coeur: Ne me laisse pas égarer loin de tes commandements!
11Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.
11Je serre ta parole dans mon coeur, Afin de ne pas pécher contre toi.
12HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.
12Béni sois-tu, ô Eternel! Enseigne-moi tes statuts!
13Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.
13De mes lèvres j'énumère Toutes les sentences de ta bouche.
14Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.
14Je me réjouis en suivant tes préceptes, Comme si je possédais tous les trésors.
15Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.
15Je médite tes ordonnances, J'ai tes sentiers sous les yeux.
16Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.
16Je fais mes délices de tes statuts, Je n'oublie point ta parole.
17Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.
17Fais du bien à ton serviteur, pour que je vive Et que j'observe ta parole!
18Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
18Ouvre mes yeux, pour que je contemple Les merveilles de ta loi!
19Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.
19Je suis un étranger sur la terre: Ne me cache pas tes commandements!
20Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.
20Mon âme est brisée par le désir Qui toujours la porte vers tes lois.
21Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
21Tu menaces les orgueilleux, ces maudits, Qui s'égarent loin de tes commandements.
22Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
22Décharge-moi de l'opprobre et du mépris! Car j'observe tes préceptes.
23Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.
23Des princes ont beau s'asseoir et parler contre moi, Ton serviteur médite tes statuts.
24Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden.
24Tes préceptes font mes délices, Ce sont mes conseillers.
25Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
25Mon âme est attachée à la poussière: Rends-moi la vie selon ta parole!
26Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.
26Je raconte mes voies, et tu m'exauces: Enseigne-moi tes statuts!
27Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.
27Fais-moi comprendre la voie de tes ordonnances, Et je méditerai sur tes merveilles!
28Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.
28Mon âme pleure de chagrin: Relève-moi selon ta parole!
29Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.
29Eloigne de moi la voie du mensonge, Et accorde-moi la grâce de suivre ta loi!
30Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.
30Je choisis la voie de la vérité, Je place tes lois sous mes yeux.
31Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.
31Je m'attache à tes préceptes: Eternel, ne me rends point confus!
32Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.
32Je cours dans la voie de tes commandements, Car tu élargis mon coeur.
33He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.
33Enseigne-moi, Eternel, la voie de tes statuts, pour que je la retienne jusqu'à la fin!
34Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
34Donne-moi l'intelligence, pour que je garde ta loi Et que je l'observe de tout mon coeur!
35Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
35Conduis-moi dans le sentier de tes commandements! Car je l'aime.
36Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.
36Incline mon coeur vers tes préceptes, Et non vers le gain!
37Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
37Détourne mes yeux de la vue des choses vaines, Fais-moi vivre dans ta voie!
38Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
38Accomplis envers ton serviteur ta promesse, Qui est pour ceux qui te craignent!
39Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.
39Eloigne de moi l'opprobre que je redoute! Car tes jugements sont pleins de bonté.
40Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
40Voici, je désire pratiquer tes ordonnances: Fais-moi vivre dans ta justice!
41Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
41Eternel, que ta miséricorde vienne sur moi, Ton salut selon ta promesse!
42Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
42Et je pourrai répondre à celui qui m'outrage, Car je me confie en ta parole.
43En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
43N'ôte pas entièrement de ma bouche la parole de la vérité! Car j'espère en tes jugements.
44Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
44Je garderai ta loi constamment, A toujours et à perpétuité.
45En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
45Je marcherai au large, Car je recherche tes ordonnances.
46Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
46Je parlerai de tes préceptes devant les rois, Et je ne rougirai point.
47En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
47Je fais mes délices de tes commandements. Je les aime.
48En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
48Je lève mes mains vers tes commandements que j'aime, Et je veux méditer tes statuts.
49Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
49Souviens-toi de ta promesse à ton serviteur, Puisque tu m'as donné l'espérance!
50Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
50C'est ma consolation dans ma misère, Car ta promesse me rend la vie.
51De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
51Des orgueilleux me chargent de railleries; Je ne m'écarte point de ta loi.
52Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
52Je pense à tes jugements d'autrefois, ô Eternel! Et je me console.
53Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
53Une colère ardente me saisit à la vue des méchants Qui abandonnent ta loi.
54Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
54Tes statuts sont le sujet de mes cantiques, Dans la maison où je suis étranger.
55HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
55La nuit je me rappelle ton nom, ô Eternel! Et je garde ta loi.
56Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
56C'est là ce qui m'est propre, Car j'observe tes ordonnances.
57Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
57Ma part, ô Eternel! je le dis, C'est de garder tes paroles.
58Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
58Je t'implore de tout mon coeur: Aie pitié de moi, selon ta promesse!
59Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
59Je réfléchis à mes voies, Et je dirige mes pieds vers tes préceptes.
60Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
60Je me hâte, je ne diffère point D'observer tes commandements.
61De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
61Les pièges des méchants m'environnent; Je n'oublie point ta loi.
62Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
62Au milieu de la nuit je me lève pour te louer, A cause des jugements de ta justice.
63Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
63Je suis l'ami de tous ceux qui te craignent, Et de ceux qui gardent tes ordonnances.
64HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
64La terre, ô Eternel! est pleine de ta bonté; Enseigne-moi tes statuts!
65Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
65Tu fais du bien à ton serviteur, O Eternel! selon ta promesse.
66Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
66Enseigne-moi le bon sens et l'intelligence! Car je crois à tes commandements.
67Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
67Avant d'avoir été humilié, je m'égarais; Maintenant j'observe ta parole.
68Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
68Tu es bon et bienfaisant; Enseigne-moi tes statuts!
69De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
69Des orgueilleux imaginent contre moi des faussetés; Moi, je garde de tout mon coeur tes ordonnances.
70Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
70Leur coeur est insensible comme la graisse; Moi, je fais mes délices de ta loi.
71Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
71Il m'est bon d'être humilié, Afin que j'apprenne tes statuts.
72De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
72Mieux vaut pour moi la loi de ta bouche Que mille objets d'or et d'argent.
73Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
73Tes mains m'ont créé, elles m'ont formé; Donne-moi l'intelligence, pour que j'apprenne tes commandements!
74Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
74Ceux qui te craignent me voient et se réjouissent, Car j'espère en tes promesses.
75Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
75Je sais, ô Eternel! que tes jugements sont justes; C'est par fidélité que tu m'as humilié.
76Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
76Que ta bonté soit ma consolation, Comme tu l'as promis à ton serviteur!
77Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
77Que tes compassions viennent sur moi, pour que je vive! Car ta loi fait mes délices.
78Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
78Qu'ils soient confondus, les orgueilleux qui m'oppriment sans cause! Moi, je médite sur tes ordonnances.
79Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
79Qu'ils reviennent à moi, ceux qui te craignent, Et ceux qui connaissent tes préceptes!
80Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
80Que mon coeur soit sincère dans tes statuts, Afin que je ne sois pas couvert de honte!
81Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.
81Mon âme languit après ton salut; J'espère en ta promesse.
82Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
82Mes yeux languissent après ta promesse; Je dis: Quand me consoleras-tu?
83Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.
83Car je suis comme une outre dans la fumée; Je n'oublie point tes statuts.
84Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?
84Quel est le nombre des jours de ton serviteur? Quand feras-tu justice de ceux qui me persécutent?
85De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.
85Des orgueilleux creusent des fosses devant moi; Ils n'agissent point selon ta loi.
86Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.
86Tous tes commandements ne sont que fidélité; Ils me persécutent sans cause: secours-moi!
87Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.
87Ils ont failli me terrasser et m'anéantir; Et moi, je n'abandonne point tes ordonnances.
88Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
88Rends-moi la vie selon ta bonté, Afin que j'observe les préceptes de ta bouche!
89Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
89A toujours, ô Eternel! Ta parole subsiste dans les cieux.
90Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
90De génération en génération ta fidélité subsiste; Tu as fondé la terre, et elle demeure ferme.
91Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
91C'est d'après tes lois que tout subsiste aujourd'hui, Car toutes choses te sont assujetties.
92Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
92Si ta loi n'eût fait mes délices, J'eusse alors péri dans ma misère.
93Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
93Je n'oublierai jamais tes ordonnances, Car c'est par elles que tu me rends la vie.
94Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
94Je suis à toi: sauve-moi! Car je recherche tes ordonnances.
95De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
95Des méchants m'attendent pour me faire périr; Je suis attentif à tes préceptes.
96In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
96Je vois des bornes à tout ce qui est parfait: Tes commandements n'ont point de limite.
97Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
97Combien j'aime ta loi! Elle est tout le jour l'objet de ma méditation.
98Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
98Tes commandements me rendent plus sage que mes ennemis, Car je les ai toujours avec moi.
99Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
99Je suis plus instruit que tous mes maîtres, Car tes préceptes sont l'objet de ma méditation.
100Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
100J'ai plus d'intelligence que les vieillards, Car j'observe tes ordonnances.
101Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
101Je retiens mon pied loin de tout mauvais chemin, Afin de garder ta parole.
102Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
102Je ne m'écarte pas de tes lois, Car c'est toi qui m'enseignes.
103Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
103Que tes paroles sont douces à mon palais, Plus que le miel à ma bouche!
104Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
104Par tes ordonnances je deviens intelligent, Aussi je hais toute voie de mensonge.
105Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
105Ta parole est une lampe à mes pieds, Et une lumière sur mon sentier.
106Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
106Je jure, et je le tiendrai, D'observer les lois de ta justice.
107Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.
107Je suis bien humilié: Eternel, rends-moi la vie selon ta parole!
108Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
108Agrée, ô Eternel! les sentiments que ma bouche exprime, Et enseigne-moi tes lois!
109Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
109Ma vie est continuellement exposée, Et je n'oublie point ta loi.
110De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
110Des méchants me tendent des pièges, Et je ne m'égare pas loin de tes ordonnances.
111Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
111Tes préceptes sont pour toujours mon héritage, Car ils sont la joie de mon coeur.
112Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
112J'incline mon coeur à pratiquer tes statuts, Toujours, jusqu'à la fin.
113Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
113Je hais les hommes indécis, Et j'aime ta loi.
114Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
114Tu es mon asile et mon bouclier; J'espère en ta promesse.
115Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
115Eloignez-vous de moi, méchants, Afin que j'observe les commandements de mon Dieu!
116Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
116Soutiens-moi selon ta promesse, afin que je vive, Et ne me rends point confus dans mon espérance!
117Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
117Sois mon appui, pour que je sois sauvé, Et que je m'occupe sans cesse de tes statuts!
118Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
118Tu méprises tous ceux qui s'écartent de tes statuts, Car leur tromperie est sans effet.
119Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
119Tu enlèves comme de l'écume tous les méchants de la terre; C'est pourquoi j'aime tes préceptes.
120Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
120Ma chair frissonne de l'effroi que tu m'inspires, Et je crains tes jugements.
121Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
121J'observe la loi et la justice: Ne m'abandonne pas à mes oppresseurs!
122Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
122Prends sous ta garantie le bien de ton serviteur, Ne me laisse pas opprimer par des orgueilleux!
123Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
123Mes yeux languissent après ton salut, Et après la promesse de ta justice.
124Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
124Agis envers ton serviteur selon ta bonté, Et enseigne-moi tes statuts!
125Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
125Je suis ton serviteur: donne-moi l'intelligence, Pour que je connaisse tes préceptes!
126Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
126Il est temps que l'Eternel agisse: Ils transgressent ta loi.
127Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
127C'est pourquoi j'aime tes commandements, Plus que l'or et que l'or fin;
128Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
128C'est pourquoi je trouve justes toutes tes ordonnances, Je hais toute voie de mensonge.
129Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
129Tes préceptes sont admirables: Aussi mon âme les observe.
130De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
130La révélation de tes paroles éclaire, Elle donne de l'intelligence aux simples.
131Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
131J'ouvre la bouche et je soupire, Car je suis avide de tes commandements.
132Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
132Tourne vers moi ta face, et aie pitié de moi, Selon ta coutume à l'égard de ceux qui aiment ton nom!
133Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
133Affermis mes pas dans ta parole, Et ne laisse aucune iniquité dominer sur moi!
134Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
134Délivre-moi de l'oppression des hommes, Afin que je garde tes ordonnances!
135Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
135Fais luire ta face sur ton serviteur, Et enseigne-moi tes statuts!
136Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
136Mes yeux répandent des torrents d'eaux, Parce qu'on n'observe point ta loi.
137Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
137Tu es juste, ô Eternel! Et tes jugements sont équitables;
138Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
138Tu fondes tes préceptes sur la justice Et sur la plus grande fidélité.
139Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
139Mon zèle me consume, Parce que mes adversaires oublient tes paroles.
140Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
140Ta parole est entièrement éprouvée, Et ton serviteur l'aime.
141Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
141Je suis petit et méprisé; Je n'oublie point tes ordonnances.
142Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
142Ta justice est une justice éternelle, Et ta loi est la vérité.
143Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
143La détresse et l'angoisse m'atteignent: Tes commandements font mes délices.
144De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
144Tes préceptes sont éternellement justes: Donne-moi l'intelligence, pour que je vive!
145Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
145Je t'invoque de tout mon coeur: exauce-moi, Eternel, Afin que je garde tes statuts!
146Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
146Je t'invoque: sauve-moi, Afin que j'observe tes préceptes!
147Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
147Je devance l'aurore et je crie; J'espère en tes promesses.
148Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
148Je devance les veilles et j'ouvre les yeux, Pour méditer ta parole.
149Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.
149Ecoute ma voix selon ta bonté! Rends-moi la vie selon ton jugement!
150Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.
150Ils s'approchent, ceux qui poursuivent le crime, Ils s'éloignent de la loi.
151Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
151Tu es proche, ô Eternel! Et tous tes commandements sont la vérité.
152Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
152Dès longtemps je sais par tes préceptes Que tu les as établis pour toujours.
153Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
153Vois ma misère, et délivre-moi! Car je n'oublie point ta loi.
154Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
154Défends ma cause, et rachète-moi; Rends-moi la vie selon ta promesse!
155Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
155Le salut est loin des méchants, Car ils ne recherchent pas tes statuts.
156HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
156Tes compassions sont grandes, ô Eternel! Rends-moi la vie selon tes jugements!
157Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
157Mes persécuteurs et mes adversaires sont nombreux; Je ne m'écarte point de tes préceptes,
158Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
158Je vois avec dégoût des traîtres Qui n'observent pas ta parole.
159Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
159Considère que j'aime tes ordonnances: Eternel, rends-moi la vie selon ta bonté!
160Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
160Le fondement de ta parole est la vérité, Et toutes les lois de ta justice sont éternelles.
161Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
161Des princes me persécutent sans cause; Mais mon coeur ne tremble qu'à tes paroles.
162Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
162Je me réjouis de ta parole, Comme celui qui trouve un grand butin.
163Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
163Je hais, je déteste le mensonge; J'aime ta loi.
164Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
164Sept fois le jour je te célèbre, A cause des lois de ta justice.
165Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
165Il y a beaucoup de paix pour ceux qui aiment ta loi, Et il ne leur arrive aucun malheur.
166O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
166J'espère en ton salut, ô Eternel! Et je pratique tes commandements.
167Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
167Mon âme observe tes préceptes, Et je les aime beaucoup.
168Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
168Je garde tes ordonnances et tes préceptes, Car toutes mes voies sont devant toi.
169Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
169Que mon cri parvienne jusqu'à toi, ô Eternel! Donne-moi l'intelligence, selon ta promesse!
170Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
170Que ma supplication arrive jusqu'à toi! Délivre-moi, selon ta promesse!
171Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
171Que mes lèvres publient ta louange! Car tu m'enseignes tes statuts.
172Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
172Que ma langue chante ta parole! Car tous tes commandements sont justes.
173Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
173Que ta main me soit en aide! Car j'ai choisi tes ordonnances.
174O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
174Je soupire après ton salut, ô Eternel! Et ta loi fait mes délices.
175Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
175Que mon âme vive et qu'elle te loue! Et que tes jugements me soutiennent!
176Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
176Je suis errant comme une brebis perdue; cherche ton serviteur, Car je n'oublie point tes commandements.