1Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?
1Pourquoi ce tumulte parmi les nations, Ces vaines pensées parmi les peuples?
2De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:
2Pourquoi les rois de la terre se soulèvent-ils Et les princes se liguent-ils avec eux Contre l'Eternel et contre son oint? -
3Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
3Brisons leurs liens, Délivrons-nous de leurs chaînes! -
4Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.
4Celui qui siège dans les cieux rit, Le Seigneur se moque d'eux.
5Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken.
5Puis il leur parle dans sa colère, Il les épouvante dans sa fureur:
6Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.
6C'est moi qui ai oint mon roi Sur Sion, ma montagne sainte!
7Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
7Je publierai le décret; L'Eternel m'a dit: Tu es mon fils! Je t'ai engendré aujourd'hui.
8Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
8Demande-moi et je te donnerai les nations pour héritage, Les extrémités de la terre pour possession;
9Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
9Tu les briseras avec une verge de fer, Tu les briseras comme le vase d'un potier.
10Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde!
10Et maintenant, rois, conduisez-vous avec sagesse! Juges de la terre, recevez instruction!
11Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.
11Servez l'Eternel avec crainte, Et réjouissez-vous avec tremblement.
12Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
12Baisez le fils, de peur qu'il ne s'irrite, Et que vous ne périssiez dans votre voie, Car sa colère est prompte à s'enflammer. Heureux tous ceux qui se confient en lui!