¹Verder antwoordde Elihu, en zeide:

¹Bukankah kamu pandai dan berakal budi? Nah, dengarkanlah segala perkataanku ini.

²Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.

²(34:1)

³Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.

³Orang tahu makanan enak bila mengecapnya, dan kata-kata bijak bila mendengarnya.

⁴Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.

⁴Persoalan ini harus kita periksa lalu kita pecahkan bersama-sama.

⁵Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen.

⁵Kata Ayub, 'Tak ada salah padaku, tetapi Allah tak mau memberi apa yang adil kepadaku.

⁶Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.

⁶Aku dianggap berdusta, karena mengatakan aku tak berdosa. Kini aku luka parah, meskipun aku tak bersalah.'

⁷Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;

⁷Pernahkah kamu melihat orang seperti Ayub ini? Ia mencemooh Allah berkali-kali.

⁸En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.

⁸Ia suka berkawan dengan orang-orang durhaka serta bergaul dengan orang-orang durjana.

⁹Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.

⁹Ia berkata, bahwa sia-sia sajalah jika ia berusaha melakukan kehendak Allah.

¹⁰Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!

¹⁰Hai orang-orang yang bijak, dengarlah! Masakan Allah Yang Mahakuasa berbuat salah?

¹¹Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.

¹¹Ia mengganjar manusia setimpal perbuatannya, memperlakukan dia sesuai kelakuannya.

¹²Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.

¹²Allah Yang Mahakuasa tidak melakukan kejahatan; semua orang diberi-Nya keadilan.

¹³Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?

¹³Dari siapakah Allah menerima kuasa-Nya? Siapakah mempercayakan bumi ini kepada-Nya?

¹⁴Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;

¹⁴Seandainya Allah mencabut nyawa manusia, dan mengambil kembali napas hidupnya,

¹⁵Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.

¹⁵maka matilah semua makhluk yang bernyawa, dan manusia menjadi debu seperti semula.

¹⁶Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.

¹⁶Nah, jika engkau arif, perhatikanlah, pasanglah telingamu dan dengarkanlah.

¹⁷Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?

¹⁷Apakah Allah yang adil dan perkasa itu kaupersalahkan? Apakah pada sangkamu Allah membenci keadilan?

¹⁸Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!

¹⁸Allah menghukum raja dan penguasa bila mereka jahat dan durhaka.

¹⁹Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.

¹⁹Ia tidak memihak kepada para raja, atau mengutamakan orang kaya daripada orang papa. Karena mereka semua adalah ciptaan-Nya.

²⁰In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.

²⁰Di tengah malam, mereka dapat mati dengan tiba-tiba. Allah menghukum penguasa dan mereka pun binasa; dengan mudah dibunuh-Nya orang perkasa.

²¹Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.

²¹Ia mengawasi hidup manusia, dilihat-Nya segala langkahnya.

²²Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.

²²Tak ada kegelapan, betapa pun pekatnya, yang dapat menyembunyikan orang berdosa.

²³Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.

²³Tidak perlu Allah menentukan saatnya, manusia datang untuk diadili oleh-Nya.

²⁴Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.

²⁴Tanpa menyelidiki dan memeriksa Ia memecat penguasa dan mengangkat penggantinya.

²⁵Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.

²⁵Sebab, Ia tahu apa yang mereka lakukan; maka Ia menggulingkan dan menghancurkan mereka di waktu malam.

²⁶Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;

²⁶Mereka ditampar-Nya karena dosa mereka, di depan umum mereka dihukum-Nya.

²⁷Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;

²⁷Sebab, mereka tidak mentaati kehendak-Nya dan tak mengindahkan segala perintah-Nya.

²⁸Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.

²⁸Mereka menyebabkan orang miskin berkeluh kesah tangisan mereka didengar Allah.

²⁹Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?

²⁹Apabila Allah memutuskan untuk diam saja, tak seorang pun akan berani mengecam-Nya. Apabila Ia menyembunyikan wajah-Nya, tak seorang pun dapat menemukan-Nya.

³⁰Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn.

³⁰Maka bangsa-bangsa tidak berdaya untuk mencegah penindasan jahat berkuasa.

³¹Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven.

³¹Ayub, apakah dosamu kepada Allah telah kauakui? sudahkah kau berjanji tak akan berdosa lagi?

³²Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.

³²Sudahkah kauminta agar ditunjukkan-Nya kesalahanmu? Sudahkah kau bersumpah menghentikan perbuatan itu?

³³Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.

³³Masakan Allah akan mengabulkan apa yang kauingini, setelah perbuatan Allah tidak kausetujui? Kini, engkau yang harus memutuskan, bukan aku. Katakanlah apa pendapatmu!

³⁴De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen;

³⁴Semua orang arif pastilah akan menyetujuinya; orang bijak yang mendengar aku akan berkata

³⁵Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.

³⁵bahwa Ayub berbicara tanpa mengerti, dan bahwa perkataannya tidak mengandung arti.

³⁶Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.

³⁶Jika kata-kata Ayub ditinjau dengan cermat, akan nyatalah bahwa bicaranya seperti orang jahat.

³⁷Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.

³⁷Kesalahannya ditambah lagi dengan sebuah dosa; ia memberontak terhadap Allah, dan menghina-Nya di hadapan kita.