¹Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!

¹主よ、わたしは深い淵からあなたに呼ばわる。

²HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.

²主よ、どうか、わが声を聞き、あなたの耳をわが願いの声に傾けてください。

³Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?

³主よ、あなたがもし、もろもろの不義に目をとめられるならば、主よ、だれが立つことができましょうか。

⁴Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.

⁴しかしあなたには、ゆるしがあるので、人に恐れかしこまれるでしょう。

⁵Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.

⁵わたしは主を待ち望みます、わが魂は待ち望みます。そのみ言葉によって、わたしは望みをいだきます。

⁶Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.

⁶わが魂は夜回りが暁を待つにまさり、夜回りが暁を待つにまさって主を待ち望みます。

⁷Israel hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.

⁷イスラエルよ、主によって望みをいだけ。主には、いつくしみがあり、また豊かなあがないがあるからです。主はイスラエルをそのもろもろの不義からあがなわれます。

⁸En Hij zal Israel verlossen van al zijn ongerechtigheden.

⁸主はイスラエルをそのもろもろの不義からあがなわれます。