Dutch Staten Vertaling

Paite

Psalms

141

1Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep.
1Toupa, kon sam hi, ka kiangah hongpai meng inla: kon sapin ka aw ah bil na dohin.
2Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer.
2Ka thumna gimnamtui bangin na maah hih khiakin om henla; ka khut jak tuh nitaklam kithoihna bangin om hen
3HEERE! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen.
3Toupa aw, ka kam bulah vengmi tusak inla; ka muk kongkhak veng in.
4Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hun lekkernijen.
4Gilou-salou thilte thilhihkhial mite hihpih dingin, ka lungtang thil hoihlou himhim lamah kiheksak kenla; a neklimte uh honen sak ken.
5De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden.
5Mi diktatin honsat hen, migitna ahi ding; hontaihilh hen; himahleh migilouten ka lu thaunilh ngei kei hen, a nasep giloute uh huain ka thum gige ngala.
6Hun rechters zijn aan de zijde der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.
6Amau mohpaih dingte kianga piakkhiak a hih chiangin, Toupa thu a dik chih a thei ding uh.
7Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.
7Min lei a leha a hihjan bangin a guhte uh hankoutangah hihdalhin a om ding.
8Doch op U zijn mijn ogen, HEERE, Heere! op U betrouw ik, ontbloot mijn ziel niet.
8Toupa Pathian aw, ka mitin nang lam lah a en ngal naka: nangmah ah ka muanna ka nga gige; ka hinna tuh vuaktangin nuse ken.
9Bewaar mij voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid.
9Ka awkna dinga thang a kam lak uah honhum in, thilhihkhialte thang lakah te toh.Ken ka khen laiin, migilou-salou tuh amau len ah te khawng kelut uhen.
10Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.
10Ken ka khen laiin, migilou-salou tuh amau len ah te khawng kelut uhen.