Dutch Staten Vertaling

Slovenian

Job

2

1Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen.
1Zopet se zgodi nekega dne, da pridejo sinovi Božji postavit se pred GOSPODA, in pride tudi satan med njimi, da se postavi pred GOSPODA.
2Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
2In GOSPOD reče satanu: Odkod si prišel? Satan pa odgovori GOSPODU in reče: Po zemlji sem letal semtertja in vseokrog jo obhajal.
3En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.
3In GOSPOD reče satanu: Si li opazoval hlapca mojega Joba? Kajti njemu ni na zemlji enakega, mož je popoln in pošten, ki se boji Boga in varuje hudega; in še se drži popolnosti svoje! Ti pa si me nadražil zoper njega, da ga uničim brez vzroka.
4Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
4A satan odgovori GOSPODU in reče: Kožo za kožo, in vse, kar ima človek, da za življenje svoje.
5Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!
5Pa le iztegni roko svojo in se dotakni njegovega okostja in mesa, gotovo se ti v obraz tebe odreče!
6En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven.
6Nato veli GOSPOD satanu: Glej, v tvoji je roki, samo življenje mu ohrani!
7Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe.
7In ven je šel satan izpred obličja GOSPODOVEGA, in udaril je Joba s hudimi tvori od stopal do temena.
8En hij nam zich een potscherf, om zich daarmede te schrabben, en hij zat neder in het midden der as.
8In Job vzame čepinjo, da bi se ž njo praskal, in sede sredi pepela.
9Toen zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan uw oprechtigheid? Zegen God, en sterf.
9Tedaj mu reče žena njegova: Ali se še držiš popolnosti svoje? Odpovej se Bogu in umri!
10Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.
10On pa ji reče: Govoriš kakor nespametne ženske. Dobro smo li sprejeli od Boga, a ne sprejmemo naj tudi hudega? Pri vsem tem ni grešil Job z ustnicami svojimi.
11Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten.
11Ko so pa slišali trije prijatelji Jobovi o vsej tej nesreči, ki ga je bila zadela, pridejo vsak iz kraja svojega: Elifaz Temančan, Bildad Šuhec in Zofar Naamatec, in se dogovore, da ga pojdejo skupaj milovat in tolažit.
12En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een ieder zijn mantel, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel.
12In ko so oddaleč povzdignili oči, ga niso spoznali; in zaženo svoj glas ter plakajo, in vsak raztrga obleko svojo in si potrese prahu na glavo proti nebu.In sedeli so ž njim na tleh sedem dni in sedem noči, in nihče mu ni govoril besede, zakaj videli so, da je njegova bolest silno velika.
13Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen en zeven nachten; en niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat de smart zeer groot was.
13In sedeli so ž njim na tleh sedem dni in sedem noči, in nihče mu ni govoril besede, zakaj videli so, da je njegova bolest silno velika.