1Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.
1Geyik akarsuları nasıl özlerse,Canım da seni öyle özler, ey Tanrı! yazılır.
2Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
2Canım Tanrıya, yaşayan Tanrıya susadı;Ne zaman görmeye gideceğim Tanrının yüzünü?
3Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?
3Gözyaşlarım ekmeğim oldu gece gündüz,Gün boyu, ‹‹Nerede senin Tanrın?›› dedikleri için.
4Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
4Anımsayınca içim içimi yiyor,Nasıl toplulukla birlikte yürür,Tanrının evine kadar alaya öncülük ederdim,Sevinç ve şükran sesleri arasında,Bayram eden bir kalabalıkla birlikte.
5Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte.
5Neden üzgünsün, ey gönlüm,Neden içim huzursuz?Tanrıya umut bağla,Çünkü Ona yine övgüler sunacağım;O benim kurtarıcım ve Tanrımdır.
6Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts.
6Gönlüm üzgün,Bu yüzden seni anımsıyorum, ey Tanrım.Şeria yöresinde, Hermon ve Misar dağlarındaÇağlayanların gümbürdeyince,Enginler birbirine sesleniyor,Bütün dalgaların, sellerin üzerimden geçiyor.
7O mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan, en Hermon, uit het klein gebergte.
8Gündüz RAB sevgisini gösterir,Gece ilahi söyler, dua ederimYaşamımın Tanrısına.
8De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan.
9Kayam olan Tanrıma diyorum ki,‹‹Neden beni unuttun?Niçin düşmanlarımın baskısı altındaYaslı gezeyim?››
9Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens.
10Gün boyu hasımlarım: ‹‹Nerede senin Tanrın?›› diyerekBana sataştıkça,Kemiklerim kırılıyor sanki.
10Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking?
11Neden üzgünsün, ey gönlüm,Neden içim huzursuz?Tanrı'ya umut bağla,Çünkü O'na yine övgüler sunacağım;O benim kurtarıcım ve Tanrım'dır.
11Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? [ (Psalms 42:12) Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God. ]