1Al la hxorestro. Por sxosxanoj. Instrua ama kanto de la Korahxidoj. Mia koro plenigxis per bona temo; Mi kantos pri regxo; Mia lango estas kiel plumo de lerta skribisto.
1Een onderwijzing, een lied der liefde, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach, op Schoschannim.
2Vi estas la plej bela el la homidoj; CXarmo estas sur viaj lipoj; Tial Dio benis vin por cxiam.
2Mijn hart geeft een goede rede op; ik zegge mijn gedichten uit van een Koning; mijn tong is een pen eens vaardigen schrijvers.
3Zonu vian lumbon per glavo, Vi, forta per via majesteco kaj beleco.
3Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid.
4Kaj en via beleco prosperu, forrajdu por la vero, Por justeco al la humiluloj; Kaj via dekstra mano montros miraklojn.
4Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw Majesteit en Uw heerlijkheid.
5Viaj sagoj estas akraj; Kaj, faligante antaux vi la popolojn, Ili penetros en la koron de la malamikoj de la regxo.
5En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren.
6Via trono estas Dia trono por cxiam kaj eterne; La sceptro de via regno estas sceptro de justeco.
6Uw pijlen zijn scherp; volken zullen onder U vallen; zij treffen in het hart van des Konings vijanden.
7Vi amas virton kaj malamas malvirton; Tial Dio, via Dio, oleis vin per oleo de gxojo pli ol viajn kamaradojn.
7Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid.
8De mirho, aloo, kaj kasio odoras cxiuj viaj vestoj; En palacoj eburaj gxojigas vin muziko.
8Gij hebt gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie, boven Uw medegenoten.
9Regxidinoj estas inter viaj karulinoj; CXe via dekstra flanko staras edzino en Ofira oro.
9Al Uw klederen zijn mirre, en aloe, en kassie; uit de elpenbenen paleizen, van waar zij U verblijden.
10Auxdu, filino, rigardu, kaj klinu vian orelon, Kaj forgesu vian popolon kaj la domon de via patro;
10Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatsdochteren; de Koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir.
11Kaj kiam la regxo deziros vian belecon, CXar li estas via sinjoro, tiam vi klinigxu antaux li.
11Hoor, o Dochter! en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis.
12Kaj la filino de Tiro venos al vi kun donacoj; Petegos antaux vi la ricxuloj de la popolo.
12Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.
13En sia plena ornamo estas interne la regxidino; El ora teksajxo estas sxia vesto.
13En de dochter van Tyrus, de rijken onder het volk, zullen uw aangezicht met geschenk smeken.
14En broditaj vestoj sxi estas kondukata al la regxo; Post sxi estas kondukataj al vi knabinoj, sxiaj koleginoj.
14Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel.
15Ili estas kondukataj kun gxojo kaj kantoj; Ili eniras en la palacon de la regxo.
15In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jonge dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen tot u gebracht worden.
16Anstataux viaj patroj estos viaj filoj; Vi faros ilin princoj sur la tuta tero.
16Zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging; zij zullen ingaan in des Konings paleis.
17Mi memorigos vian nomon de generacio al generacio; Tial gloros vin popoloj cxiam kaj eterne.
17In plaats van Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde. [ (Psalms 45:18) Ik zal Uws Naams doen gedenken van elk geslacht tot geslacht; daarom zullen U de volken loven eeuwiglijk en altoos. ]