1וידבר יהוה אל משה לאמר׃
1Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
2צו את בני ישראל ואמרת אלהם כי אתם באים אל הארץ כנען זאת הארץ אשר תפל לכם בנחלה ארץ כנען לגבלתיה׃
2Gebied den kinderen Israels, en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanaan ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis vallen zal, het land Kanaan, naar zijn landpalen.
3והיה לכם פאת נגב ממדבר צן על ידי אדום והיה לכם גבול נגב מקצה ים המלח קדמה׃
3De zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin, aan de zijden van Edom; en de zuider landpale zal u zijn van het einde der Zoutzee tegen het oosten;
4ונסב לכם הגבול מנגב למעלה עקרבים ועבר צנה והיה תוצאתיו מנגב לקדש ברנע ויצא חצר אדר ועבר עצמנה׃
4En deze landpale zal u omgaan van het zuiden naar den opgang van Akrabbim, en doorgaan naar Zin; en haar uitgangen zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barnea; en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar, en doorgaan naar Azmon.
5ונסב הגבול מעצמון נחלה מצרים והיו תוצאתיו הימה׃
5Voorts zal deze landpale omgaan van Azmon naar de rivier van Egypte, en haar uitgangen zullen zijn naar de zee.
6וגבול ים והיה לכם הים הגדול וגבול זה יהיה לכם גבול ים׃
6Aangaande de landpale van het westen, daar zal u de grote zee de landpale zijn; dit zal uw landpale van het westen zijn.
7וזה יהיה לכם גבול צפון מן הים הגדל תתאו לכם הר ההר׃
7Voorts zal u de landpale van het noorden deze zijn: van de grote zee af zult gij u den berg Hor aftekenen.
8מהר ההר תתאו לבא חמת והיו תוצאת הגבל צדדה׃
8Van den berg Hor zult gij aftekenen tot daar men komt te Hamath; en de uitgangen dezer landpale zullen zijn naar Zedad.
9ויצא הגבל זפרנה והיו תוצאתיו חצר עינן זה יהיה לכם גבול צפון׃
9En deze landpale zal uitgaan naar Zifron, en haar uitgangen zullen zijn te Hazar-Enan; dit zal u de noorder landpale zijn.
10והתאויתם לכם לגבול קדמה מחצר עינן שפמה׃
10Voorts zult gij u tot een landpale tegen het oosten aftekenen van Hazar-Enan naar Sefam.
11וירד הגבל משפם הרבלה מקדם לעין וירד הגבול ומחה על כתף ים כנרת קדמה׃
11En deze landpale zal afgaan van Sefam naar Ribla, tegen het oosten van Ain; daarna zal deze landpale afgaan en strekken langs den oever van de zee Cinnereth oostwaarts.
12וירד הגבול הירדנה והיו תוצאתיו ים המלח זאת תהיה לכם הארץ לגבלתיה סביב׃
12Voorts zal deze landpale afgaan langs de Jordaan, en haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zal u zijn het land naar zijn landpale rondom.
13ויצו משה את בני ישראל לאמר זאת הארץ אשר תתנחלו אתה בגורל אשר צוה יהוה לתת לתשעת המטות וחצי המטה׃
13En Mozes gebood den kinderen Israels, zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot ten erve innemen zult, hetwelk de HEERE aan de negen stammen en den halven stam van Manasse te geven geboden heeft.
14כי לקחו מטה בני הראובני לבית אבתם ומטה בני הגדי לבית אבתם וחצי מטה מנשה לקחו נחלתם׃
14Want de stam van de kinderen der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen, en de stam van de kinderen der Gadieten, naar het huis hunner vaderen, hebben ontvangen; mitsgaders de halve stam van Manasse heeft zijn erfenis ontvangen.
15שני המטות וחצי המטה לקחו נחלתם מעבר לירדן ירחו קדמה מזרחה׃
15Twee stammen en een halve stam hebben hun erfenis ontvangen aan deze zijde van de Jordaan, van Jericho oostwaarts tegen den opgang.
16וידבר יהוה אל משה לאמר׃
16Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
17אלה שמות האנשים אשר ינחלו לכם את הארץ אלעזר הכהן ויהושע בן נון׃
17Dit zijn de namen der mannen, die ulieden het land ten erve zullen uitdelen: Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun.
18ונשיא אחד נשיא אחד ממטה תקחו לנחל את הארץ׃
18Daartoe zult gij uit elken stam een overste nemen, om het land ten erve uit te delen.
19ואלה שמות האנשים למטה יהודה כלב בן יפנה׃
19En dit zijn de namen dezer mannen: van de stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne;
20ולמטה בני שמעון שמואל בן עמיהוד׃
20En van den stam der kinderen van Simeon, Semuel, zoon van Ammihud;
21למטה בנימן אלידד בן כסלון׃
21Van den stam van Benjamin, Elidad, zoon van Chislon;
22ולמטה בני דן נשיא בקי בן יגלי׃
22En van den stam der kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van Jogli;
23לבני יוסף למטה בני מנשה נשיא חניאל בן אפד׃
23Van de kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse, de overste Hanniel, zoon van Efod;
24ולמטה בני אפרים נשיא קמואל בן שפטן׃
24En van den stam der kinderen van Efraim, de overste Kemuel, zoon van Siftan;
25ולמטה בני זבולן נשיא אליצפן בן פרנך׃
25En van den stam der kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van Parnach;
26ולמטה בני יששכר נשיא פלטיאל בן עזן׃
26En van den stam der kinderen van Issaschar, de overste Paltiel, zoon van Azzan;
27ולמטה בני אשר נשיא אחיהוד בן שלמי׃
27En van den stam der kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van Selomi;
28ולמטה בני נפתלי נשיא פדהאל בן עמיהוד׃
28En van den stam der kinderen van Nafthali, de overste Pedael, zoon van Ammihud.
29אלה אשר צוה יהוה לנחל את בני ישראל בארץ כנען׃
29Dit zijn ze, dien de HEERE geboden heeft, den kinderen Israels de erfenissen uit te delen, in het land Kanaan.