Russian 1876

Dutch Staten Vertaling

Ecclesiastes

2

1Сказал я в сердце моем: „дай, испытаю я тебя весельем, и насладись добром"; но и это – суета!
1Ik zeide in mijn hart: Nu, welaan, ik zal u beproeven door vreugde; derhalve zie het goede aan; maar zie, ook dat was ijdelheid.
2О смехе сказал я: „глупость!", а о веселье: „что оно делает?"
2Tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig, en tot de vreugde: Wat maakt deze?
3Вздумал я в сердце моем услаждать вином тело мое и, между тем, как сердце мое руководилось мудростью, придержаться и глупости, доколе не увижу, чтохорошо для сынов человеческих, что должны были бы они делать под небом в немногие днижизни своей.
3Ik heb in mijn hart nagespeurd, om mijn vlees op te houden in den wijn, (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, gedurende het getal der dagen huns levens.
4Я предпринял большие дела: построил себе домы, посадил себе виноградники,
4Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden.
5устроил себе сады и рощи и насадил в них всякие плодовитые дерева;
5Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht.
6сделал себе водоемы для орошения из них рощей, произращающих деревья;
6Ik maakte mij vijvers van wateren, om daarmede te bewateren het woud, dat met bomen groende.
7приобрел себе слуг и служанок, и домочадцы были у меня; также крупного и мелкого скота было у меня больше, нежели у всех, бывших прежде меня в Иерусалиме;
7Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die voor mij te Jeruzalem geweest waren.
8собрал себе серебра и золота и драгоценностей от царей и областей; завел у себя певцов и певиц и услаждения сынов человеческих – разные музыкальные орудия.
8Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinoden der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel.
9И сделался я великим и богатым больше всех, бывших прежде меня в Иерусалиме; и мудрость моя пребыла со мною.
9En ik werd groot, en nam toe, meer dan iemand, die voor mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij.
10Чего бы глаза мои ни пожелали, я не отказывал им, не возбранял сердцу моему никакого веселья, потому что сердце мое радовалось во всех трудах моих, и это было моею долею от всех трудов моих.
10En al wat mijn ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, maar mijn hart was verblijd vanwege al mijn arbeid; en dit was mijn deel van al mijn arbeid.
11И оглянулся я на все дела мои, которые сделали руки мои, и на труд, которым трудился я, делая их : и вот, все – суета и томление духа, и нет от них пользы подсолнцем!
11Toen wendde ik mij tot al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en tot den arbeid, dien ik werkende gearbeid had; ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes, en daarin was geen voordeel onder de zon.
12И обратился я, чтобы взглянуть на мудрость и безумие и глупость: ибо что можетсделать человек после царя сверх того , что уже сделано?
12Daarna wendde ik mij, om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, doen hetgeen alrede gedaan is?
13И увидел я, что преимущество мудрости перед глупостью такое же, как преимущество света перед тьмою:
13Toen zag ik, dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis.
14у мудрого глаза его – в голове его, а глупый ходит во тьме; но узнал я, что одна участь постигает их всех.
14De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook, dat enerlei geval hun allen bejegent.
15И сказал я в сердце моем: „и меня постигнет та же участь, как и глупого: к чему же ясделался очень мудрым?" И сказал я в сердце моем, что иэто – суета;
15Dies zeide ik in mijn hart: Gelijk het den dwaze bejegent, zal het ook mijzelven bejegenen; waarom heb ik dan toen meer naar wijsheid gestaan? Toen sprak ik in mijn hart, dat ook hetzelve ijdelheid was.
16потому что мудрого не будут помнить вечно, как и глупого; в грядущие дни все будет забыто, и увы! мудрый умирает наравне с глупым.
16Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van een wijze, dan van een dwaas zijn; aangezien hetgeen nu is, in de toekomende dagen altemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot?
17И возненавидел я жизнь, потому что противны стали мне дела, которые делаются подсолнцем; ибо все – суета и томление духа!
17Daarom haatte ik dit leven, want dit werk dacht mij kwaad, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes.
18И возненавидел я весь труд мой, которым трудился под солнцем, потому что должен оставить его человеку, который будет после меня.
18Ik haatte ook al mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, die na mij wezen zal.
19И кто знает: мудрый ли будет он, или глупый? А он будет распоряжаться всем трудом моим, которым я трудился и которым показал себя мудрым под солнцем. И это – суета!
19Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of dwaas? Evenwel zal hij heersen over al mijn arbeid, dien ik bearbeid heb en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon. Dat is ook ijdelheid.
20И обратился я, чтобы внушить сердцу моему отречьсяот всего труда, которым я трудился под солнцем,
20Daarom keerde ik mij om, om mijn hart te doen wanhopen over al den arbeid, dien ik bearbeid heb onder de zon.
21потому что иной человек трудится мудро, с знанием и успехом, и должен отдать всечеловеку, не трудившемуся в том, как бы часть его. И это – суета и зло великое!
21Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid, en in wetenschap, en in geschikkelijkheid is; nochtans zal hij die overgeven tot zijn deel, aan een mens, die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad.
22Ибо что будет иметь человек от всего труда своего и заботы сердца своего, что трудится он под солнцем?
22Wat heeft toch die mens van al zijn arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon?
23Потому что все дни его – скорби, и его труды – беспокойство; даже и ночью сердце его не знает покоя. И это – суета!
23Want al zijn dagen zijn smarten, en zijn bezigheid is verdriet; zelfs des nachts rust zijn hart niet. Datzelve is ook ijdelheid.
24Не во власти человека и то благо, чтобы есть и пить и услаждать душу свою от труда своего. Я увидел, что и это – от руки Божией;
24Is het dan niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien, dat zulks van de hand Gods is.
25потому что кто может есть и кто может наслаждаться без Него?
25(Want wie zou er van eten, of wie zou zich daartoe haasten, meer dan ik zelf?)
26Ибо человеку, который добр пред лицем Его, Он дает мудрость и знание и радость; а грешнику дает заботу собирать икопить, чтобы после отдать доброму пред лицем Божиим. И это – суета и томление духа!
26Want Hij geeft wijsheid, en wetenschap, en vreugde den mens, die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien, die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes.