1(11:1) Начальнику хора. На восьмиструнном. Псалом Давида. (11:2) Спаси, Господи, ибо не стало праведного, ибо нет верных между сынами человеческими.
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith.
2(11:3) Ложь говорит каждый своему ближнему; уста льстивы, говорят от сердца притворного.
2Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen.
3(11:4) Истребит Господь все уста льстивые, язык велеречивый,
3Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
4(11:5) тех , которые говорят: „языком нашим пересилим, уста наши с нами; кто намгосподин"?
4De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong.
5(11:6) Ради страдания нищих и воздыхания бедных ныне восстану, говорит Господь, поставлю в безопасности того, кого уловить хотят.
5Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?
6(11:7) Слова Господни – слова чистые, серебро, очищенное от земли в горниле, семь раз переплавленное.
6Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast.
7(11:8) Ты, Господи, сохранишь их, соблюдешь от рода сего вовек.
7De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.
8(11:9) Повсюду ходят нечестивые, когда ничтожные из сынов человеческихвозвысились.
8Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. [ (Psalms 12:9) De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden. ]