1(130:1) Песнь восхождения. Давида. Господи! не надмевалось сердце моеи не возносились очи мои, и я не входил в великое и для меня недосягаемое.
1Een lied Hammaaloth, van David. O HEERE! mijn hart is niet verheven, en mijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en te wonderlijk.
2(130:2) Не смирял ли я и не успокаивал ли души моей, как дитяти, отнятого от груди матери? душа моя была во мне, как дитя, отнятое от груди.
2Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stil gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder! Mijn ziel is als een gespeend kind in mij.
3(130:3) Да уповает Израиль на Господа отныне и вовек.
3Israel hope op den HEERE van nu aan tot in der eeuwigheid.