1(131:1) Песнь восхождения. Вспомни, Господи, Давида и все сокрушение его:
1Een lied Hammaaloth. O HEERE! gedenk aan David, aan al zijn lijden;
2(131:2) как он клялся Господу, давал обет Сильному Иакова:
2Dat hij den HEERE gezworen heeft, den Machtige Jakobs gelofte gedaan heeft, zeggende:
3(131:3) „не войду в шатер дома моего, не взойду на ложе мое;
3Zo ik in de tent mijns huizes inga, zo ik op de koets van mijn bed klimme!
4(131:4) не дам сна очам моим и веждам моим - дремания,
4Zo ik mijn ogen slaap geve, mijn oogleden sluimering;
5(131:5) доколе не найду места Господу, жилища – Сильному Иакова".
5Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs!
6(131:6) Вот, мы слышали о нем в Ефрафе, нашли его на полях Иарима.
6Ziet, wij hebben van haar gehoord in Efratha; wij hebben haar gevonden in de velden van Jaar.
7(131:7) Пойдем к жилищу Его, поклонимся подножию ног Его.
7Wij zullen in Zijn woningen ingaan, wij zullen ons nederbuigen voor de voetbank Zijner voeten.
8(131:8) Стань, Господи, на место покоя Твоего, - Ты и ковчег могущества Твоего.
8Sta op, HEERE! tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte!
9(131:9) Священники Твои облекутся правдою, и святые Твои возрадуются.
9Dat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten juichen.
10(131:10) Ради Давида, раба Твоего, не отврати лица помазанника Твоего.
10Weer het aangezicht Uws Gezalfden niet af, om Davids, Uws knechts wil.
11(131:11) Клялся Господь Давиду в истине, и не отречется ее: „от плода чрева твоего посажу на престоле твоем.
11De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten.
12(131:12) Если сыновья твои будут сохранять завет Мой иоткровения Мои, которым Я научу их, то и их сыновья во веки будут сидеть на престоле твоем".
12Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten.
13(131:13) Ибо избрал Господь Сион, возжелал его в жилище Себе.
13Want de HEERE heeft Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende:
14(131:14) „Это покой Мой на веки: здесь вселюсь, ибо Я возжелал его.
14Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd.
15(131:15) Пищу его благословляя благословлю, нищих его насыщу хлебом;
15Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen.
16(131:16) священников его облеку во спасение, и святые его радостьювозрадуются.
16En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen.
17(131:17) Там возращу рог Давиду, поставлю светильник помазаннику Моему.
17Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht.
18(131:18) Врагов его облеку стыдом, а на нем будет сиять венец его".
18Ik zal zijn vijanden met schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien.