¹Псалом Давида. Зачем мятутся народы, и племена замышляют тщетное?

¹Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?

²Восстают цари земли, и князья совещаются вместепротив Господа и против Помазанника Его.

²De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:

³„Расторгнем узы их, и свергнем с себя оковы их".

³Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.

⁴Живущий на небесах посмеется, Господь поругается им.

⁴Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.

⁵Тогда скажет им во гневе Своем и яростью Своею приведет их в смятение:

⁵Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken.

⁶„Я помазал Царя Моего над Сионом, святою горою Моею;

⁶Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.

⁷возвещу определение: Господь сказал Мне: Ты Сын Мой; Я ныне родил Тебя;

⁷Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.

⁸проси у Меня, и дам народы в наследие Тебе и пределы земли во владение Тебе;

⁸Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.

⁹Ты поразишь их жезлом железным; сокрушишь их, как сосуд горшечника".

⁹Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.

¹⁰Итак вразумитесь, цари; научитесь, судьи земли!

¹⁰Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde!

¹¹Служите Господу со страхом и радуйтесь с трепетом.

¹¹Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.

¹²Почтите Сына, чтобы Он не прогневался, и чтобы вам не погибнуть в пути вашем , ибо гнев Его возгорится вскоре. Блаженны все, уповающие на Него.

¹²Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.