1Псалом Давида, когда он бежал от Авессалома, сына своего. (3:2) Господи! как умножились враги мои! Многие восстают на меня
1Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom.
2(3:3) многие говорят душе моей: „нет ему спасения в Боге".
2O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op.
3(3:4) Но Ты, Господи, щит предо мною, слава моя, и Ты возносишь голову мою.
3Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela.
4(3:5) Гласом моим взываю к Господу, и Он слышит меня со святой горы Своей.
4Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.
5(3:6) Ложусь я, сплю и встаю, ибо Господь защищает меня.
5Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela.
6(3:7) Не убоюсь тем народа, которые со всех сторон ополчились на меня.
6Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
7(3:8) Восстань, Господи! спаси меня, Боже мой! ибо Ты поражаешь в ланиту всех врагов моих; сокрушаешь зубы нечестивых.
7Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten.
8(3:9) От Господа спасение. Над народом Твоим благословение Твое.
8Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken. [ (Psalms 3:9) Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Sela. ]