1In my distress, I cried to Yahweh. He answered me.
1Een lied op Hammaaloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord.
2Deliver my soul, Yahweh, from lying lips, from a deceitful tongue.
2O HEERE! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong.
3What will be given to you, and what will be done more to you, you deceitful tongue?
3Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen?
4Sharp arrows of the mighty, with coals of juniper.
4Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen.
5Woe is me, that I live in Meshech, that I dwell among the tents of Kedar!
5O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone.
6My soul has had her dwelling too long with him who hates peace.
6Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten.
7I am for peace, but when I speak, they are for war.
7Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog.