Dutch Staten Vertaling

Danish

Psalms

119

1Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
1Salige de, hvis Vandel er fulde, som vandrer i HERRENs Lov.
2Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;
2Salige de, der agter på hans Vidnesbyrd, søger ham af hele deres Hjerte.
3Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.
3de, som ikke gør Uret, men vandrer på hans Veje.
4HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.
4Du har givet dine Befalinger, for at de nøje skal holdes.
5Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!
5O, måtte jeg vandre med faste Skridt, så jeg holder dine Vedtægter!
6Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.
6Da skulde jeg ikke blive til - Skamme, thi jeg så hen til alle dine Bud.
7Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.
7Jeg vil takke dig af oprigtigt Hjerte, når jeg lærer din Retfærds Lovbud.
8Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.
8Jeg vil holde dine Vedtægter, svigt mig dog ikke helt!
9Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.
9Hvorledes holder en ung sin Vej ren? Ved at bolde sig efter dit Ord.
10Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
10Af hele mit Hjerte søger jeg dig, lad mig ikke fare vild fra dine Bud!
11Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.
11Jeg gemmer dit Ord i mit Hjerte for ikke at synde imod dig.
12HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.
12Lovet være du, HERRE, lær mig dine Vedtægter!
13Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.
13Jeg kundgør med mine Læber alle din Munds Lovbud.
14Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.
14Jeg glæder mig over dine Vidnesbyrds Vej, som var det al Verdens Rigdom.
15Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.
15Jeg vil grunde på dine Befalinger og se til dine Stier.
16Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.
16I dine Vedtægter har jeg min Lyst, jeg glemmer ikke dit Ord.
17Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.
17Und din Tjener at leve, at jeg kan holde dit Ord.
18Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.
18Oplad mine Øjne, at jeg må skue de underfulde Ting i din Lov.
19Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.
19Fremmed er jeg på Jorden, skjul ikke dine Bud for mig!
20Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.
20Altid hentæres min Sjæl af Længsel efter dine Lovbud.
21Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.
21Du truer de frække; forbandede er de, der viger fra dine Bud.
22Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
22Vælt Hån og Ringeagt fra mig, thi jeg agter på dine Vidnesbyrd.
23Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.
23Om Fyrster oplægger Råd imod mig, grunder din Tjener på dine Vedtægter.
24Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden.
24Ja, dine Vidnesbyrd er min Lyst, det er dem, der giver mig Råd.
25Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
25I Støvet ligger min Sjæl, hold mig i Live efter dit Ord!
26Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.
26Mine Veje lagde jeg frem, og du bønhørte mig, dine Vedtægter lære du mig.
27Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.
27Lad mig fatte dine Befalingers Vej og grunde på dine Undere.
28Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.
28Af Kummer græder. min Sjæl, oprejs mig efter dit Ord!
29Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.
29Lad Løgnens Vej være langt fra mig og skænk mig i Nåde din Lov!
30Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.
30Troskabs Vej har jeg valgt, dine Lovbud attrår jeg.
31Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.
31Jeg hænger ved dine Vidnesbyrd, lad mig ikke beskæmmes, HERRE!
32Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.
32Jeg vil løbe dine Buds Vej, thi du giver mit Hjerte at ånde frit.
33He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.
33Lær mig, HERRE, dine Vedtægters Vej, så jeg agter derpå til Enden.
34Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.
34Giv mig Kløgt, så jeg agter på din Lov og holder den af hele mit Hjerte.
35Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.
35Før mig ad dine Buds Sti, thi jeg har Lyst til dem.
36Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.
36Bøj mit Hjerte til dine Vidnesbyrd og ej til uredelig Vinding.
37Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
37Vend mine Øjne bort fra Tant, hold mig i Live ved dit Ord!
38Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
38Stadfæst for din Tjener dit Ord, så jeg lærer at frygte dig.
39Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.
39Hold borte fra mig den Skændsel, jeg frygter, thi dine Lovbud er gode.
40Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.
40Se, dine Befalinger længes jeg efter, hold mig i Live ved din Retfærd!
41Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;
41Lad din Miskundhed komme over mig, HERRE, din Frelse efter dit Ord,
42Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.
42så jeg har Svar til dem, der spotter mig, thi jeg stoler på dit Ord.
43En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
43Tag ikke ganske Sandheds Ord fra min Mund, thi jeg bier på dine Lovbud.
44Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
44Jeg vil stadig holde din Lov, ja evigt og altid;
45En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
45jeg vil vandre i åbent Land, thi dine Befalinger ligger mig på Sinde.
46Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.
46Jeg vil tale om dine Vidnesbyrd for Konger uden at blues;
47En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.
47jeg vil fryde mig over dine Bud, som jeg højlige elsker;
48En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
48jeg vil udrække Hænderne mod dine Bud og grunde på dine Vedtægter.
49Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.
49Kom Ordet til din Tjener i Hu, fordi du har ladet mig håbe.
50Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.
50Det er min Trøst i Nød, at dit Ord har holdt mig i Live.
51De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.
51De frække hånede mig såre, dog veg jeg ej fra din Lov.
52Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
52Dine Lovbud fra fordum, HERRE, kom jeg i Hu og fandt Trøst.
53Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
53Harme greb mig over de gudløse, dem, der slipper din Lov.
54Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.
54Dine vedtægter blev mig til Sange i min Udlændigheds Hus.
55HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.
55Om Natten kom jeg dit Navn i Hu, HERRE, jeg holdt din Lov.
56Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
56Det blev min lykkelige Lod: at agte på dine Befalinger.
57Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.
57Min Del er HERREN, jeg satte mig for at holde dine Ord.
58Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.
58Jeg bønfaldt dig af hele mit Hjerte, vær mig nådig efter dit Ord!
59Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.
59Jeg overtænkte mine Veje og styred min Fod tilbage til dine Vidnesbyrd.
60Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.
60Jeg hasted og tøved ikke med at holde dine Bud.
61De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.
61De gudløses Snarer omgav mig, men jeg glemte ikke din Lov.
62Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.
62Jeg, står op ved Midnat og takker dig for dine retfærdige Lovbud.
63Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
63Jeg er Fælle med alle, der frygter dig og holder dine Befalinger.
64HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.
64Jorden er fuld af din Miskundhed, HERRE, lær mig dine Vedtægter!
65Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.
65Du gjorde vel mod din Tjener, HERRE, efter dit Ord.
66Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
66Giv mig Forstand og indsigt, thi jeg tror på dine Bud.
67Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.
67For jeg blev ydmyget, for jeg vild, nu holder jeg dit Ord.
68Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.
68God er du og gør godt, lær mig dine Vedtægter!
69De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.
69De frække tilsøler mig med Løgn, men på dine Bud tager jeg hjerteligt Vare.
70Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
70Deres Hjerte er dorskt som Fedt, jeg har min Lyst i din Lov.
71Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.
71Det var godt, at jeg blev ydmyget, så jeg kunde lære dine Vedtægter.
72De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.
72Din Munds Lov er mig mere værd end Guld og Sølv i Dynger.
73Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.
73Dine Hænder skabte og dannede mig, giv mig Indsigt; så jeg kan lære dine Bud!
74Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
74De, der frygter dig, ser mig og glædes, thi jeg bier på dit Ord.
75Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.
75HERRE, jeg ved, at dine Bud er retfærdige, i Trofasthed har du ydmyget mig.
76Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
76Lad din Miskundhed være min Trøst efter dit Ord til din Tjener!
77Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.
77Din Barmhjertighed finde mig, at jeg må leve, thi din Lov er min Lyst.
78Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.
78Lad de frække beskæmmes, thi de gør mig skammelig Uret, jeg grunder på dine Befalinger.
79Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.
79Lad dem, der frygter dig, vende sig til mig, de, der kender dine Vidnesbyrd.
80Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.
80Lad mit Hjerte være fuldkomment i dine Vedtægter, at jeg ikke skal blive til Skamme.
81Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.
81Efter din Frelse længes min Sjæl, jeg bier på dit Ord.
82Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?
82Mine Øjne længes efter dit Ord og siger: "Hvornår mon du trøster mig?"
83Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.
83Thi jeg er som en Lædersæk i Røg, men dine Vedtægter glemte jeg ikke.
84Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?
84Hvor langt er vel din Tjeners Liv? Når vil du dømme dem, der forfølger mig?
85De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.
85De frække grov mig Grave, de, som ej følger din Lov.
86Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.
86Alle dine Bud er trofaste, med Løgn forfølger man mig, o hjælp mig!
87Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.
87De har næsten tilintetgjort mig på Jorden, men dine Befalinger slipper jeg ikke.
88Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.
88Hold mig i Live efter din Miskundhed, at jeg kan holde din Munds Vidnesbyrd.
89Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
89HERRE, dit Ord er evigt, står fast i Himlen.
90Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;
90Din Trofasthed varer fra Slægt til Slægt, du grundfæsted Jorden, og den står fast.
91Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.
91Dine Lovbud står fast, de holder dine Tjenere oppe.
92Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.
92Havde din Lov ej været min Lyst, da var jeg omkommet i min Elende.
93Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.
93Aldrig i Evighed glemmer jeg dine Befalinger, thi ved dem holdt du mig i Live.
94Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.
94Din er jeg, frels mig, thi dine Befalinger ligger mig på Sinde.
95De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.
95De gudløse lurer på at lægge mig øde, dine Vidnesbyrd mærker jeg mig.
96In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.
96For alting så jeg en Grænse, men såre vidt rækker dit Bud.
97Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.
97Hvor elsker jeg dog din Lov! Hele Dagen grunder jeg på den.
98Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.
98Dit Bud har gjort mig visere end mine Fjender, thi det er for stedse mit.
99Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
99Jeg er klogere end alle mine Lærere, thi jeg grunder på dine Vidnesbyrd.
100Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.
100Jeg har mere Forstand end de gamle; jeg agter på dine Bud.
101Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.
101Jeg holder min Fod fra hver Vej, som er ond, at jeg kan holde dit Ord.
102Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.
102Fra dine Lovbud veg jeg ikke, thi du underviste mig.
103Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!
103Hvor sødt er dit Ord for min Gane, sødere end Honning for min Mund.
104Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
104Ved dine Befalinger fik jeg Forstand, så jeg hader al Løgnens Vej.
105Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.
105Dit Ord er en Lygte for min Fod, et Lys på min Sti.
106Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.
106Jeg svor en Ed og holdt den: at følge dine retfærdige Lovbud.
107Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.
107Jeg er såre ydmyget, HERRE, hold mig i Live efter dit Ord!
108Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.
108Lad min Munds frivillige Ofre behage dig, HERRE, og lær mig dine Lovbud!
109Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.
109Altid går jeg med Livet i Hænderne, men jeg glemte ikke din Lov.
110De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.
110De gudløse lægger Snarer for mig, men fra dine Befalinger for jeg ej vild.
111Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.
111Dine Vidnesbyrd fik jeg til evigt Eje, thi de er mit Hjertes Glæde.
112Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.
112Jeg bøjed mit Hjerte til at holde dine Vedtægter for evigt til Enden.
113Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
113Jeg hader tvesindet Mand, men jeg elsker din Lov.
114Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.
114Mit Skjul og mit Skjold er du, jeg bier på dit Ord.
115Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.
115Vig fra mig, I, som gør ondt, jeg vil holde min Guds Bud.
116Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.
116Støt mig efter dit Ord, at jeg må leve, lad mig ikke beskæmmes i mit Håb!
117Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
117Hold mig oppe, at jeg må frelses og altid have min Lyst i dine Vedtægter!
118Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
118Du forkaster alle, der farer vild fra dine Vedtægter, thi de higer efter Løgn.
119Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
119For Slagger regner du alle Jordens gudløse, derfor elsker jeg dine Vidnesbyrd.
120Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
120Af Rædsel for dig gyser mit Kød, og jeg frygter for dine Lovbud.
121Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
121Ret og Skel har jeg gjort, giv mig ikke hen til dem, der trænger mig!
122Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
122Gå i Borgen for din Tjener, lad ikke de frække trænge mig!
123Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.
123Mine Øjne vansmægter efter din Frelse og efter dit Retfærds Ord.
124Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.
124Gør med din Tjener efter din Miskundhed og lær mig dine Vedtægter!
125Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.
125Jeg er din Tjener, giv mig Indsigt, at jeg må kende dine Vidnesbyrd!
126Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.
126Det er Tid for HERREN at gribe ind, de har krænket din Lov.
127Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.
127Derfor elsker jeg dine Bud fremfor Guld og Skatte.
128Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.
128Derfor følger jeg oprigtigt alle dine Befalinger og hader hver Løgnens Sti.
129Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.
129Underfulde er dine Vidnesbyrd, derfor agted min Sjæl på dem.
130De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.
130Tydes dine Ord, så bringer de Lys, de giver enfoldige Indsigt.
131Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.
131Jeg åbned begærligt min Mund, thi min Attrå stod til dine Bud.
132Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
132Vend dig til mig og vær mig nådig, som Ret er for dem, der elsker dit Navn!
133Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.
133Lad ved dit Ord mine Skridt blive faste og ingen Uret få Magten over mig!
134Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.
134Udløs mig fra Menneskers Vold, at jeg må holde dine Befalinger!
135Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.
135Lad dit Ansigt lyse over din Tjener og lær mig dine Vedtægter!
136Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
136Vand i Strømme græder mine Øjne, fordi man ej holder din Lov.
137Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.
137Du er retfærdig, HERRE, og retvise er dine Lovbud.
138Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.
138Du slog dine Vidnesbyrd fast ved Retfærd og Troskab så såre.
139Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.
139Min Nidkærhed har fortæret mig, thi mine Fjender har glemt dine Ord.
140Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.
140Dit Ord er fuldkommen rent, din Tjener elsker det.
141Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.
141Ringe og ussel er jeg, men dine Befalinger glemte jeg ikke.
142Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.
142Din Retfærd er Ret for evigt, din Lov er Sandhed.
143Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.
143Trængsel og Angst har ramt mig, men dine Bud er min Lyst.
144De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.
144Dine Vidnesbyrd er Ret for evigt, giv mig indsigt, at jeg må leve!
145Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.
145Jeg råber af hele mit Hjerte, svar mig, HERRE, jeg agter på dine Vedtægter.
146Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.
146Jeg råber til dig, o frels mig, at jeg kan holde dine Vidnesbyrd!
147Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.
147Årle råber jeg til dig om Hjælp, og bier på dine Ord.
148Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.
148Før Nattevagtstimerne våger mine Øjne for at grunde på dit Ord.
149Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.
149Hør mig efter din Miskundhed, HERRE, hold mig i Live efter dit Lovbud!
150Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.
150De, der skændigt forfølger mig, er mig nær, men de er langt fra din Lov.
151Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.
151Nær er du, o HERRE, og alle dine Bud er Sandhed.
152Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.
152For længst vandt jeg Indsigt af dine Vidnesbyrd, thi du har grundfæstet dem for evigt.
153Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
153Se min Elende og fri mig, thi jeg glemte ikke din Lov.
154Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.
154Før min Sag og udløs mig, hold mig i Live efter dit Ord!
155Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.
155Frelsen er langt fra de gudløse, thi dine Vedtægter ligger dem ikke, på Sinde.
156HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.
156Din Barmhjertighed er stor, o HERRE, hold mig i Live efter dine Lovbud!
157Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.
157Mange forfølger mig og er mig fjendske, fra dine Vidnesbyrd veg jeg ikke.
158Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.
158Jeg væmmes ved Synet af troløse, der ikke holder dit Ord.
159Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
159Se til mig, thi jeg elsker dine Befalinger, HERRE, hold mig i Live efter din Miskundhed!
160Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.
160Summen af dit Ord er Sandhed, og alt dit retfærdige Lovbud varer evigt.
161Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.
161Fyrster forfulgte mig uden Grund, men mit Hjerte frygted dine Ord.
162Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.
162Jeg glæder mig over dit Ord som en, der har gjort et vældigt Bytte.
163Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
163Jeg hader og afskyr Løgn, din Lov har jeg derimod kær.
164Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.
164Jeg priser dig syv Gange daglig for dine retfærdige Lovbud.
165Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.
165Megen Fred har de, der elsker din Lov, og intet bliver til Anstød for dem.
166O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
166Jeg håber på din Frelse, HERRE, og jeg har holdt dine Bud.
167Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.
167Min Sjæl har holdt dine Vidnesbyrd, jeg har dem såre kære.
168Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.
168Jeg holder dine Befalinger og Vidnesbyrd, thi du kender alle mine Veje.
169Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.
169Lad min Klage nå frem for dit Åsyn, HERRE, giv mig Indsigt efter dit Ord!
170Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.
170Lad min Bøn komme frem for dit Åsyn, frels mig efter dit Ord!
171Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.
171Mine Læber skal synge din Pris, thi du lærer mig dine Vedtægter.
172Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.
172Min Tunge skal synge om dit Ord, thi alle dine Bud er Retfærd.
173Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.
173Lad din Hånd være mig til Hjælp, thi jeg valgte dine Befalinger.
174O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.
174Jeg længes efter din Frelse, HERRE, og din Lov er min Lyst.
175Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.
175Gid min Sjæl må leve, at den kan prise dig, og lad dine Lovbud være min Hjælp!
176Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.
176Farer jeg vild som det tabte Får, så opsøg din Tjener, thi jeg glemte ikke dine Bud.