1Maar Job antwoordde en zeide:
1In Job odgovori in reče:
2Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven!
2Zares, vi sami ste ljudje in z vami bo modrost umrla!
3Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen?
3Tudi jaz imam razum kakor vi, nisem nižji od vas; in kdo bi onega ne vedel?
4Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot.
4V posmeh moram biti prijatelju svojemu jaz, ki sem klical k Bogu in mi je odgovarjal, v posmeh sem – pravični, brezmadežni!
5Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen.
5Nesreči gre po mnenju lahkoživca preziranje; pripravljeno je tistim, ki jim omahuje noga.
6De tenten der verwoesters hebben rust, en die Gode tergen, hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt.
6Pokojni ostajajo šatori razbojnikom, in varnost uživajo, kateri dražijo mogočnega Boga, ki nosijo boga v pesti svoji.
7En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.
7Toda vprašaj, prosim, le živino, in nauči te, in ptice nebeške, pa ti povedo,
8Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen.
8ali ogovóri zemljo, in te pouči, in ribe morske naj ti pripovedujejo!
9Wie weet niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet?
9Kdo bi ne spoznal iz vsega tega, da je roka GOSPODOVA storila to?
10In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen.
10V Njegovi roki je duša vsega, kar živi, in duh vseh človeških teles.
11Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?
11Ali naj ne presoja uho besed kakor grlo okusa jedi?
12In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand.
12Pri osivelih je li modrost in dolgost življenja daje li razumnost?
13Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.
13Pri Njem je modrost in moč, Njegov je svet in razumnost!
14Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden.
14Glej, kar On razdene, se več ne sezida, in kogar On zapre, se mu ne more odpreti.
15Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om.
15Glej, On zadrži vode, in se posuše, zopet jih izpusti, in razrujejo deželo.
16Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet dwalen.
16Pri Njem je moč in pravo znanje, Njegov je, kdor je varan in kdor vara.
17Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig,
17Svetovalce vodi oplenjene vstran in sodnike napravlja neumne.
18Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden.
18Gospostvo kraljev razdira, spone jim pripasuje na ledja.
19Hij voert de oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij om.
19Duhovnike vodi oplenjene vstran in podira močno utrjene.
20Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg.
20Govor jemlje tistim, ki se nanje mnogi zanašajo, in starejšinam jemlje razumnost.
21Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen.
21Zaničevanje izliva nad plemenitnike in odpenja pas mogočnežem.
22Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduwe brengt Hij voort in het licht.
22On odkriva globoke reči izpod teme in smrtno senco prinaša v luč.
23Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze; Hij breidt de volken uit, en leidt ze.
23On povečava narode in jih uničuje, razmnožuje narode in jih vodi v sužnost.
24Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
24On jemlje razum glavarjem narodov zemeljskih in dela, da tavajo po praznoti, ki je brez potov;tipljejo po temi brez luči, in On dela, da se opotekajo kakor pijanci.
25Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen, als een dronkaard.
25tipljejo po temi brez luči, in On dela, da se opotekajo kakor pijanci.