1En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en zeide:
1(H39-34) A más de eso respondió Jehová á Job y dijo:
2Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.
2(H39-35) ¿Es sabiduría contender con el Omnipotente? El que disputa con Dios, responda á esto.
3Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?
3(H39-36) Y respondió Job á Jehová, y dijo:
4Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?
4(H39-37) He aquí que yo soy vil, ¿qué te responderé? Mi mano pongo sobre mi boca.
5Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!
5(H39-38) Una vez hablé, y no responderé: Aun dos veces, mas no tornaré á hablar.
6Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem!
6(H40-1) ENTONCES respondió Jehová á Job desde la oscuridad, y dijo:
7Zie allen hoogmoedige, en breng hem ten onder; en verpletter de goddelozen in hun plaats!
7(H40-2) Cíñete ahora como varón tus lomos; Yo te preguntaré, y explícame.
8Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen!
8(H40-3) ¿Invalidarás tú también mi juicio? ¿Me condenarás á mí, para justificarte á ti?
9Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben.
9(H40-4) ¿Tienes tú brazo como Dios? ¿Y tronarás tú con voz como él?
10Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund.
10(H40-5) Atavíate ahora de majestad y de alteza: Y vístete de honra y de hermosura.
11Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks.
11(H40-6) Esparce furores de tu ira: Y mira á todo soberbio, y abátelo.
12Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten.
12(H40-7) Mira á todo soberbio, y humíllalo, Y quebranta á los impíos en su asiento.
13Zijn beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen.
13(H40-8) Encúbrelos á todos en el polvo, Venda sus rostros en la oscuridad;
14Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; Die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht.
14(H40-9) Y yo también te confesaré Que podrá salvarte tu diestra.
15Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar.
15(H40-10) He aquí ahora behemoth, al cual yo hice contigo; Hierba come como buey.
16Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks.
16(H40-11) He aquí ahora que su fuerza está en sus lomos, Y su fortaleza en el ombligo de su vientre.
17De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem.
17(H40-12) Su cola mueve como un cedro, Y los nervios de sus genitales son entretejidos.
18Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken.
18(H40-13) Sus huesos son fuertes como bronce, Y sus miembros como barras de hierro.
19Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen?
19(H40-14) El es la cabeza de los caminos de Dios: El que lo hizo, puede hacer que su cuchillo á él se acerque.
20Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, dat gij laat nederzinken?
20(H40-15) Ciertamente los montes producen hierba para él: Y toda bestia del campo retoza allá.
21Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren?
21(H40-16) Echaráse debajo de las sombras, En lo oculto de las cañas, y de los lugares húmedos.
22Zal hij aan u veel smekingen maken? Zal hij zachtjes tot u spreken?
22(H40-17) Los árboles sombríos lo cubren con su sombra; Los sauces del arroyo lo cercan.
23Zal hij een verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen slaaf?
23(H40-18) He aquí que él tomará el río sin inmutarse: Y confíase que el Jordán pasará por su boca.
24Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters? [ (Job 40:25) Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden? ] [ (Job 40:26) Zult gij zijn huid met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd? ] [ (Job 40:27) Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe het niet meer. ] [ (Job 40:28) Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden? ]
24(H40-19) ¿Tomarálo alguno por sus ojos en armadijos, Y horadará su nariz?