1(27:1) Псалом Давида. К тебе, Господи, взываю: твердыня моя! не будь безмолвен для меня, чтобы при безмолвии Твоем я не уподобился нисходящим в могилу.
1Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn Rotssteen, houd U niet als doof van mij af; opdat ik niet, zo Gij U van mij stil houdt, vergeleken worde met degenen, die in den kuil nederdalen.
2(27:2) Услышь голос молений моих, когда я взываю к Тебе, когда поднимаю руки мои к святому храму Твоему.
2Hoor de stem mijner smekingen, als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid.
3(27:3) Не погуби меня с нечестивыми и с делающими неправду, которые с ближними своими говорят о мире, а в сердце у них зло.
3Trek mij niet weg met de goddelozen, en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart.
4(27:4) Воздай им по делам их, по злым поступкам их; по делам рук ихвоздай им, отдай им заслуженное ими.
4Geef hun naar hun doen, en naar de boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren.
5(27:5) За то, что они невнимательны к действиям Господа и к делу рукЕго, Он разрушит их и не созиждет их.
5Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet bouwen.
6(27:6) Благословен Господь, ибо Он услышал голос молений моих.
6Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord.
7(27:7) Господь – крепость моя и щит мой; на Него уповало сердце мое, и Он помог мне, и возрадовалось сердце мое; и я прославлю Его песнью моею.
7De HEERE is mijn Sterkte en mijn Schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven.
8(27:8) Господь – крепость народа Своего и спасительная защита помазанника Своего.
8De HEERE is hunlieder Sterkte, en Hij is de Sterkheid der verlossingen Zijns Gezalfden.
9(27:9) Спаси народ Твой и благослови наследие Твое; паси их и возвышай их во веки!
9Verlos Uw volk, en zegen Uw erve, en weid hen, en verhef hen tot in eeuwigheid.