1(55:1) Начальнику хора. О голубице, безмолвствующей вудалении. Писание Давида, когда Филистимляне захватили его в Гефе. (55:2)Помилуй меня, Боже! ибо человек хочет поглотить меня; нападая всякий день, теснит меня.
1Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.
2(55:3) Враги мои всякий день ищут поглотить меня, ибо много восстающих на меня, о, Всевышний!
2Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
3(55:4) Когда я в страхе, на Тебя я уповаю.
3Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
4(55:5) В Боге восхвалю я слово Его; на Бога уповаю, не боюсь; что сделает мне плоть?
4Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
5(55:6) Всякий день извращают слова мои; все помышления их обо мне – на зло:
5In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?
6(55:7) собираются, притаиваются, наблюдают за моими пятами, чтобы уловить душу мою.
6Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
7(55:8) Неужели они избегнут воздаяния за неправду свою ? Во гневе низложи, Боже, народы.
7Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
8(55:9) У Тебя исчислены мои скитания; положи слезы мои в сосуд у Тебя,– не в книге ли они Твоей?
8Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!
9(55:10) Враги мои обращаются назад, когда я взываю к Тебе, из этого я узнаю, что Бог за меня.
9Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?
10(55:11) В Боге восхвалю я слово Его , в Господе восхвалю слово Его .
10Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
11(55:12) На Бога уповаю, не боюсь; что сделает мне человек?
11In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.
12(55:13) На мне, Боже, обеты Тебе; Тебе воздам хвалы,
12Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
13(55:14) ибо Ты избавил душу мою от смерти, да и ноги мои от преткновения, чтобы я ходил пред лицем Божиим во свете живых.
13O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; [ (Psalms 56:14) Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? ]